Een straat vol roddelpraat
Henk Hokke (1955) schrijft al heel lang voor kinderen. Stiekem stopt hij vaak stoute grapjes in zijn verhalen.
En… wat vindt Henk van deze versie van zijn verhaal?
“Zelf was ik het oude OKKI-verhaal al zo’n beetje vergeten. Het is erg leuk om het dan in zo’n vorm terug te zien.
Ik vind het steengoed! Geweldige vorm van leesbevordering.”
Kinderverhalen: ‘Marloes’
Marloes woont in de Torenflat.
Tegen haar papa mag ze ‘Kees’ zeggen.
En Kees noemt Marloes: ‘Rollebol’.
Haar beste vrienden zijn Lodewijk en Saskia.
Met hen beleeft ze kleine, soms stoute avonturen.
De serie ‘Marloes’ heeft Henk Hokke rond 1991 geschreven.
De verhaaltjes zijn geschikt voor ongeveer 5 t/m 8 jaar.
Maar! Henk heeft voor ’n app nieuwe verhalen bedacht.
Magda van Tilburg heeft er tekeningen bij gemaakt.
En Booxalive mag er ’n aantal van aanbieden!
-
drol
DE DROL
Marloes speelt verstoppertje in het park met Saskia en Lodewijk. Dat is spannend, want er zijn wel honderd goeie verstopplekjes. Als je hem bent moet je soms heel lang zoeken.
Saskia en Marloes zijn hem al een keer geweest en nu is Lodewijk aan de beurt.
“Zullen we riddertje gaan spelen of zullen we kastanjes gaan zoeken?” vraagt hij.
“Ik heb niet zo’n zin meer in verstoppertje.”
“Neehee,” zegt Marloes. “We doen verstoppertje en jij moet hem nu zijn. Eerlijk is eerlijk. Saskia en ik zijn net ook aan de beurt geweest.”
“Nou goed dan,” zucht Lodewijk en hij draait gek met zijn ogen.
“Als het dan per se moet, dan zal ik hem wel zijn.”Hij gaat met zijn handen voor zijn ogen tegen een boom staan.
Marloes en Saskia hollen weg.
“Hierheen,” hijgt Marloes en ze duiken een paar dichte struiken in.
Even later zitten ze gehurkt naast elkaar.
“Hier vindt hij ons nooit,” gniffelt Saskia.
Ze horen dat Lodewijk heel hard tot honderd telt en dan roept hij: “Wie niet weg is, is gezien. Ik tel tot tien!!”
Keihard telt hij tot tien.
“Ik kom!!” brult hij. Marloes en Saskia houden zich doodstil.Na een tijdje horen ze Lodewijk zacht roepen: “Help.”
Marloes kijkt Saskia aan. Zou het een trucje van Lodewijk zijn? Dat doet hij wel vaker als hij niemand kan vinden.
Ze horen hem nog een keer: “Marloes, Saskia, help.” Het klinkt heel echt.
“Er is iets aan de hand,” zegt Marloes. “Kom op.”
Marloes en Saskia lopen naar Lodewijk toe.Hij kijkt benauwd en staat met gekruiste benen.
“Ik moet poepen,” zegt hij. “Echt heel nodig.”
“Ren dan gauw naar huis,” zegt Saskia.
Lodewijk schudt zijn hoofd. “Dat haal ik nooit,” zegt hij. “Ik weet het zeker.”
“Dan ga je toch gewoon in de bosjes?” zegt Marloes.
Saskia grinnikt en Lodewijk aarzelt. “Kijken jullie niet?” wil hij weten.
“Nee, natuurlijk niet, wij gaan op de uitkijk,” zegt Marloes die medelijden met hem heeft.
“Schiet nou maar op, voordat je het in je broek doet.”Lodewijk loopt snel naar de bosjes. Ze horen nog even geritsel en gekraak en dan niets meer.
Marloes en Saskia staan op de uitkijk, maar het is erg rustig in het park.
Alleen heel in de verte loopt een vrouw met een hond.
“Poe, wat duurt dat lang,” moppert Saskia.
Na tien minuten komt Lodewijk terug.
“Klaar,” zegt hij opgewekt. “Wie was hem ook alweer?”
Maar Marloes en Saskia willen de drol zien.
Lodewijk wijst aarzelend de weg.
“Daar ligt ie,” zegt hij.De drol ligt in een rondje met een punt er boven op.
“Wat een grote,” roept Marloes bewonderend.
“Ja,” zegt Lodewijk trots. “Het is mijn grootste drol tot nu toe.”
Marloes steekt stokjes in de drol. Saskia staat er op een afstandje met een vies gezicht naar te kijken. Er ligt geen papier bij de drol.
“Eh… ik moet naar huis om te eten,” zegt Lodewijk opeens.
“Maar het is nog lang geen etenstijd,” zegt Saskia verbaasd.
“Eh… nee, maar mijn oma kwam toevallig op visite,” snauwt Lodewijk.
“En dan wil mijn moeder altijd dat ik thuis ben.”Op een holletje gaat hij er vandoor. Marloes en Saskia kijken hem na.
Wat rent hij eigenlijk raar. Een beetje met zijn benen uit elkaar. -
hond (1)
DE HOND (Deel 1)
“Ik moet meteen naar huis,” zegt Marloes tegen Lodewijk als de school uitgaat.
“Ik moet de hond van mevrouw van Doorn uitlaten. Die is al zesentachtig jaar.”
“Zesentachtig jaar?” roept Lodewijk. “Allemachtig, wat een oude hond! Mijn vader zei laatst dat een hond ongeveer zeven keer zo oud wordt als een mensenjaar. Eh… zoiets in ieder geval.”
Marloes kijkt hem schuin aan.
“Die mevrouw is zesentachtig jaar, slimmerd. De hond niet.”
“O, ik dacht al,” zegt Lodewijk. “Anders had hij vast wel in een rolstoel gezeten. Zal ik je straks meehelpen de hond uitlaten? Dat kan ik namelijk heel goed. Ik ben de beste hondenuitlater van de Torenflat.”
“Mij best,” zegt Marloes. “Ik haal eerst de hond op en dan loop ik met hem naar het park. Ik zie je wel bij de kastanjeboom.”
Het laatste stuk naar de Torenflat rennen ze.“Waarom moet je eigenlijk die hond uitlaten?” hijgt Lodewijk.
“Omdat die mevrouw dat zelf niet kan. Ze heeft haar heup gebroken toen ze was uitgegleden in bad. Kees hoorde het van de buurman en toen ben ik haar gaan vragen of ik kon helpen. Ze was heel blij dat iemand Rakker wilde uitlaten.”
Lodewijk grinnikt. “Leuke naam, Rakker.”
Bij de Torenflat gaan ze ieder naar hun eigen huis. Marloes heeft een sleutel van het huis van mevrouw van Doorn en even later wandelt ze met Rakker aan de riem naar het park.
Rakker is een teckel met lange bruine haren.
Hij kijkt zo eigenwijs om zich heen dat Marloes er steeds om moet grinniken.Lodewijk staat al ongeduldig te wachten. Hij lacht als hij Rakker ziet.
“Haha, wat een klein scharminkel,” zegt hij.
Marloes kijkt hem boos aan.
“Hoe bedoel je, een klein scharminkel?”
“Ik dacht dat het een grote hond was. Rakker vind ik echt een naam voor een grote hond en niet voor zo’n klein mormel.” Hij bukt zich om Rakker te aaien, maar die gromt en laat zijn tanden zien.
Geschrokken trekt Lodewijk zijn hand terug.
“Hij beet bijna mijn vinger eraf,” zegt hij.
“Eigen schuld,” zegt Marloes, “dan moet je hem maar niet uitschelden.”
Ze lopen een rondje door het park.“Ik neem later ook een hond,” zegt Lodewijk. “Maar wel een grote, die nergens bang voor is. Niet zo’n kleine gekke kroket als deze.”
Rakker snuffelt een poosje bij een struik. Dan zakt hij door zijn achterpoten.
“Hij moet poepen,” zegt Marloes. “Dan gaat hij altijd zo zitten.”
Terwijl Rakker bezig is gooit Lodewijk een stokje naar zijn kop.
“Hé Rakker de Kakker,” roept hij.
“Niet pesten!” roept Marloes boos. “Dat doe ik toch ook niet als jij op de wc zit?”
Ze lopen een stukje verder. Aan de overkant van de vijver loopt een man met een hond.
Het is een groot woest uitziend beest.
Marloes trekt Rakker voor alle zekerheid wat naar zich toe.
De grote hond ziet Rakker. Hij begint keihard te blaffen.
En hij trekt uit alle macht aan zijn riem.
De man wordt half meegesleurd.
“Hier Wodan!” schreeuwt hij wanhopig.
Maar de hond trekt zich er geen snars van aan.
Woest blaffend stuift hij op de kinderen en Rakker af.
Hij heeft zijn bovenlip opgetrokken zodat zijn tanden zichtbaar zijn.
De man holt struikelend achter zijn hond aan.
“Hier!” roept hij steeds, maar het helpt niks.
Hij kan de riem nog maar net vasthouden.
Marloes en Lodewijk staan verstijfd van schrik. -
hond (2)
DE HOND (Deel 2)
De haren op de nek van Rakker gaan overeind staan. Hij gromt van achter uit zijn keel. Onbeweeglijk wacht hij tot de grote woeste hond vlakbij is.
Dan schiet hij zo snel naar voren dat Marloes de riem los moet laten.
Lodewijk en Marloes kijken met open mond toe.
Luid keffend vliegt Rakker op de grote hond af.
Die schrikt zich wild, draait zich om en wil ervandoor gaan.
Hij botst tegen de man aan die zijn evenwicht verliest en half in de vijver glijdt.
Hij laat de riem los en de hond rent met een noodgang weg.Kluiten aarde en gras vliegen in het rond.
Rakker rent achter hem aan, maar kan hem niet bijhouden met zijn korte pootjes.
Binnen tien seconden is de grote hond uit het zicht verdwenen.
Hijgend en met zijn tong uit zijn bek komt Rakker teruggelopen.
De man krabbelt uit de vijver en gaat rechtop staan.
Vies bruin water druipt uit zijn broekspijpen.
Hij loopt naar Marloes en Lodewijk toe.
“Poe, dat is een pittig beestje, zeg.”
Bewonderend kijkt hij naar Rakker, die vlak voor Marloes in het gras is gaan liggen.De man maakt een verontschuldigend gebaar.
“Sorry, maar ik heb Wodan pas een week,” zegt hij.
“Hij wil nog niet zo goed luisteren. Ik hoop maar dat hij niet onder een auto loopt.”
Soppend in zijn schoenen loopt hij in de richting waarin Wodan is verdwenen.
Marloes en Lodewijk halen opgelucht adem. Marloes bukt en kriebelt Rakker achter een oor.
Hij ligt nog steeds uit te hijgen.
“Prima gedaan!” zegt Marloes. “Anders had die grote hond ons misschien aangevallen. Wat denk jij, Lodewijk?”
Ze kijkt omhoog naar Lodewijk. Die is nog steeds een beetje witjes.
“Weet je zeker dat je later liever een grote hond wilt?” vraagt Marloes.
Lodewijk blaast wat lucht uit met bolle wangen.
“Of heb je toch liever zo’n gekke kroket als Rakker?”
Lodewijk lacht al weer een beetje. “Liever deze gekke kroket,” zegt hij.Aarzelend steekt hij een hand uit naar Rakker. Voorzichtig aait hij hem een paar keer en Rakker laat het toe.
“Morgen gaan we weer wandelen,” zegt Lodewijk. “En dan neem ik een koekje voor hem mee. We hebben thuis heel lekkere koekjes.” Rakker begint te kwispelen bij het woord koekjes.
Hij likt de hand van Lodewijk.
“Hij verstaat me,” zegt Lodewijk tevreden.
Marloes pakt de riem. “Wil jij hem eens vasthouden?”
Lodewijk pakt de riem van haar aan.
Ze lopen nog een rondje door het park.
Dan gaan ze terug naar de Torenflat.“Dag Rakker,” zegt Lodewijk als Marloes de riem weer overneemt.
Rakker kwispelt als Lodewijk zijn naam noemt.
Lodewijk kijkt Marloes aan.
“Morgen neem ik koekjes mee voor Rakker.”
“En ik dan?” vraagt Marloes lachend. “Krijg ik ook een koekje?”
“Goed,” zegt Lodewijk. “Ik neem gewoon de hele koekjestrommel mee.”
Hij steekt zijn hand op en wil naar de flat lopen.
“O, en ik neem ook een stok mee.”
“Een stok?” vraagt Marloes verbaasd. “Waarom?”
“Om te zien of Rakker ook een stok ophaalt als je die weggooit,” zegt Lodewijk.
“Dat moet ik natuurlijk wel weten voor later. Als ik zelf een hond neem.”
Dan holt hij weg. Marloes grinnikt. “Rakker de Pakker, ja ja…” -
held
LODEWIJK IS EEN HELD
Marloes, Saskia en Lodewijk lopen naar het park. Saskia heeft een zak brood bij zich. Voor de eenden en de zwanen. Ze lopen langs de kastanjeboom.
“Ho! Waar gaat dat heen?” klinkt het dan opeens.
Er springen vier jongens uit de struiken. De grootste steekt zijn hand op.
“Waar gaat dat heen?” snauwt hij nog eens.
“Naar de vijver,” zegt Lodewijk. “We gaan de eenden voeren.”
De slungels lachen. “Eerst betalen,” zegt er een.
“Betalen?” vraagt Marloes. “Waarom?”
Een jongen met rood haar komt dreigend dichterbij. “Omdat het park van ons is.”
“Nietes,” zegt Marloes dapper. “Het park is toevallig van iedereen.”
De grootste slungel gaat vlak voor Marloes staan. Hij is wel een kop groter.
“Geen praatjes, hè ukkie?”Hij geeft haar een duw en ze tuimelt achterover. Met haar hand schaaft ze langs een boom. Tranen springen in haar ogen. Niet van pijn, maar van woede. Voordat ze iets kan doen, raapt Lodewijk een grote stok op en doet een stap naar voren.
“Blijf van mijn vriendinnetje af!” roept hij.
Verbaasd kijkt de slungel hem aan. “Moet jij ook nog wat?” vraagt hij.
“Kom maar op,” zegt Lodewijk. Hij zwaait een keer met zijn stok.
De slungel lacht, maar het klinkt niet erg echt. “Schiet op, kleine. Ik blaas je zo omver.”
Lodewijk doet nog een stap naar voren. “En ik sla je boven op je kop!” brult hij. “Hoeaaah!”Woest begint hij in het rond te meppen.
De stok suist door de lucht.
De slungel doet een stap achteruit. En nog een.
“Kom op,” zegt hij tegen de anderen. “Laat die kleintjes maar. Niet de moeite waard.”Saskia en Marloes kijken met open mond toe. De jongens lopen weg.
De lange slungel schopt nog een keer tegen een bankje.
Marloes staat op. Ze wrijft over haar hand. Lodewijk steunt op de stok.
“Was je niet bang?” vraagt Marloes aan hem.
“Gaat wel,” zegt Lodewijk stoer.“Ik vond het heel dapper,” zegt Saskia bewonderend.
“Je hebt ons gered. Je bent een echte held.”
Lodewijk kijkt verlegen naar de grond.“Ik was eerst wel bang,” zegt hij. “Maar toen ging het opeens vanzelf.”
Marloes wijst naar de stok. “Wou je hem echt op zijn kop slaan?”
Lodewijk haalt zijn schouders op. “Dat weet ik niet, maar ik denk van wel.”
Hij gooit de stok weg. “Kom, we gaan de eendjes voeren.”
Hij loopt naar de vijver. Met zijn kin een beetje omhoog. -
beugelkonijn
EEN BEUGELKONIJN
Lodewijk komt de kamer van Marloes binnen.
Saskia en Marloes zitten op het bed.
Ze spelen kwartet, maar dat is niet zo spannend met z’n tweeën.
Lodewijk knijpt zijn lippen stijf op elkaar.
Er is alleen een dun wit streepje te zien.
“Doe je mee met kwartetten?” vraagt Marloes.
Lodewijk schudt van nee.
Hij blijft bij de deur staan met zijn hoofd naar beneden.
Marloes en Saskia kijken elkaar aan.
“Wat wil je dan spelen?” vraagt Marloes.
Lodewijk haalt zijn schouders op.
Saskia grinnikt. “Volgens mij speelt hij zwijgertje”.Nu schudt Lodewijk heftig zijn hoofd.
Hij doet zijn mond open, maar zo dat je zijn tanden niet kunt zien.
“Ik heb een beugel,” mompelt hij verlegen.
Het klinkt heel raar. Net of het Lodewijk zijn stem niet is. Het is de stem van oma, maar dan zonder kunstgebit.
“Laat eens zien,” zegt Marloes. Ze stapt naar Lodewijk toe.
Aarzelend trekt hij zijn lippen weg. Over zijn boventanden loopt een stuk ijzer.
Marloes steekt haar hoofd bijna in zijn mond. Ze is heel nieuwsgierig hoe het er van binnen uitziet met zo’n beugel.“Mijn vader zegt dat ik anders een konijn word,” zegt Lodewijk met een triest gezicht.
“Nou, ik vind konijnen best lief,” zegt Marloes.
“Ikke niet,” zegt Saskia. “Ze stinken en ze krijgen bijna iedere week jongen. Nou ja, heel veel in elk geval.”
Lodewijk haalt de beugel uit zijn mond. Er hangt spuug aan.
“Getsie,” gruwt Saskia. “Eet hem maar gauw weer op.”
Lodewijk spert zijn mond wijd open en doet de beugel weer op zijn plaats.
“Hij moet een jaar in mijn mond,” zegt hij. “Maar ‘s nachts mag hij uit.”Saskia zingt: “Lodewijk is een beugelkonijn, Lodewijk is een beugelkonijn.”
Dat vindt Marloes flauw.
Ze zegt: “Het staat best goed, die beugel. En een jaar is zo voorbij, hoor. Vooral als je er niet aan denkt.”
Lodewijk lacht alweer een beetje. “Ik kan alleen geen pindakaas eten,” zegt hij spijtig. “Dat plakt te veel.”
Kwartetten wil hij nu wel. Hij slist en spettert een beetje, maar daar raken Marloes en Saskia snel aan gewend. -
waterpistool
HET WATERPISTOOL
Op de markt staan kraampjes in lange rijen. Het is er erg druk en er is altijd wat te beleven. Een groenteman roept aan één stuk door: “Appele, appele, van die hele mooie appele, gele en rooie.”
Zelfs als hij met iemand afrekent, roept hij gewoon door. Hij heeft ook echt mooie appels, vindt Marloes. Alleen geen rooie.
Het mooist vindt Marloes de stripkraam. Daar liggen wel duizend stripboeken kriskras door elkaar. Je kunt wel zien dat iemand ze al een keer gelezen heeft. Je kunt er drie uitzoeken voor vijf euro.
Soms doet Marloes dat. Als ze haar zakgeld heeft opgespaard.
Lodewijk vindt de stripboeken vies. “Als er nou ‘s een hele viezerd die boeken gelezen heeft? Iemand die altijd in zijn neus peutert of iemand met een enge ziekte of zo. Mijn moeder zegt dat je nooit tweedehands dingen moet kopen.”
Hij blijft ook altijd op een afstandje staan als Marloes in de boeken snuffelt.
Maar daar trekt ze zich niets van aan.Als ze naar de flat lopen, heeft Lodewijk opeens een waterpistooltje in zijn hand.
“Hoe kom je daar nou aan?” vraagt Marloes verbaasd.
Lodewijk krijgt een rood hoofd.
Hij stottert: “Eh… ik weet het niet. Het zat zo maar in mijn zak.”
“Heb je het gestolen?” vraagt Marloes ongelovig.
“Nee… eh… nou ja, eigenlijk wel. Ik wou het niet, maar het ging vanzelf,” zucht Lodewijk.
“Dan moet je het terugbrengen,” zegt Marloes.
“Maar dan belt hij misschien de politie,” kreunt Lodewijk wanhopig.
“Niet als je het eerlijk terugbrengt,” troost Marloes. “Kom op, ik ga wel mee.”Samen lopen ze terug naar de markt. De man van de speelgoedkraam is al aan het inpakken.
Als hij Lodewijk ziet, zegt hij: “Zo jochie, wat mag het zijn?”
“Eh… meneer. Ik… eh…”
Verder weet Lodewijk niet.
“O, hij doet het zeker weer niet,” zegt de man.
Hij pakt het pistool van Lodewijk aan en gooit het in een doos.
“Je bent de derde al die ermee terugkomt. Kijk niet zo sip, man. Ik ben de beroerdste niet, hoor. Hier!”
Hij pakt een euro uit zijn zak en duwt het geld in de hand van Lodewijk.
“Ja, nee, maar ik eh…” stamelt Lodewijk.
“Niet zeuren, joh. Eerlijk is eerlijk,” zegt de man en hij gaat verder met inpakken.Lodewijk en Marloes lopen weer naar huis.
“Zie je wel?” zegt Marloes, “je kunt het beste gewoon eerlijk zijn.” -
wortelsaurus
DE WORTELSAURUS
Groep vier en vijf hebben schooltelevisie gekeken. Het was heel mooi. Er werd een oud beest opgegraven. Alleen zijn botten waren er nog. Het was een dinosaurus. Hij was zo groot als een vrachtwagen.
“Zullen we ook een oud beest gaan zoeken?” vraagt Lodewijk na school.
“Ja, maar waar?” zegt Marloes.
“In het park,” antwoordt Lodewijk. “Ik neem mijn schep wel mee.”‘s Middags gaan ze naar het park. Marloes kijkt rond.
“Waar moeten we beginnen?” vraagt ze.
“In de struiken,” zegt Lodewijk. “Dan kan niemand ons zien.”
Hij begint meteen te graven. Het zand vliegt in het rond. Daarna mag Marloes.
Ze graven wel een kwartier.
“Nog niks,” zegt Lodewijk teleurgesteld. “De dinosaurus zit wel diep, zeg.”
Dan stoot zijn schep op iets hards.
“Hee, hoor je dat?” hijgt hij opgewonden. Hij stoot nog eens met de schep.
“Een dinosaurus! We hebben een dinosaurus gevonden!” Hij spit en hakt er op los.
“Voorzichtig,” zegt Marloes bezorgd. “Anders breek je al zijn botten.”Lodewijk gooit de schep aan de kant. Hij gaat op zijn buik liggen.
Met zijn handen wroet hij in het gat.
“Het is een reuzendinosaurus,” zegt hij.
Marloes stapt in het gat. Ze woelt door het zand.
“Er zit echt iets hards,” zegt ze.
“Hier!” wijst Lodewijk. “Hier zit het. Ik heb zijn staart!”
Samen trekken ze wat ze kunnen. Lodewijk kreunt en puft.
“Ja, het komt!” roept Marloes.Nog een flinke ruk en… Marloes tuimelt achterover.
Lodewijk staart naar de lange sliert in zijn hand.
“Een wortel,” zegt hij sip. “Een stomme boomwortel.”
Marloes schudt het zand van zich af. Ze moet lachen.
“Een wortelsaurus,” grinnikt ze. “Een reuzen-wortelsaurus.”
Maar Lodewijk vindt het niet leuk.
“Voor niks gewerkt,” moppert hij.
Ze gooien het gat weer dicht en lopen naar huis.
Lodewijk heeft de wortel meegenomen. Die bengelt om zijn nek.
“Onze wortelsaurus,” zegt hij. “Die laat ik aan meester Gijs zien.”
DE DROL
Marloes speelt verstoppertje in het park met Saskia en Lodewijk. Dat is spannend, want er zijn wel honderd goeie verstopplekjes. Als je hem bent moet je soms heel lang zoeken.
Saskia en Marloes zijn hem al een keer geweest en nu is Lodewijk aan de beurt.
“Zullen we riddertje gaan spelen of zullen we kastanjes gaan zoeken?” vraagt hij.
“Ik heb niet zo’n zin meer in verstoppertje.”
“Neehee,” zegt Marloes. “We doen verstoppertje en jij moet hem nu zijn. Eerlijk is eerlijk. Saskia en ik zijn net ook aan de beurt geweest.”
“Nou goed dan,” zucht Lodewijk en hij draait gek met zijn ogen.
“Als het dan per se moet, dan zal ik hem wel zijn.”
Hij gaat met zijn handen voor zijn ogen tegen een boom staan.
Marloes en Saskia hollen weg.
“Hierheen,” hijgt Marloes en ze duiken een paar dichte struiken in.
Even later zitten ze gehurkt naast elkaar.
“Hier vindt hij ons nooit,” gniffelt Saskia.
Ze horen dat Lodewijk heel hard tot honderd telt en dan roept hij: “Wie niet weg is, is gezien. Ik tel tot tien!!”
Keihard telt hij tot tien.
“Ik kom!!” brult hij. Marloes en Saskia houden zich doodstil.
Na een tijdje horen ze Lodewijk zacht roepen: “Help.”
Marloes kijkt Saskia aan. Zou het een trucje van Lodewijk zijn? Dat doet hij wel vaker als hij niemand kan vinden.
Ze horen hem nog een keer: “Marloes, Saskia, help.” Het klinkt heel echt.
“Er is iets aan de hand,” zegt Marloes. “Kom op.”
Marloes en Saskia lopen naar Lodewijk toe.
Hij kijkt benauwd en staat met gekruiste benen.
“Ik moet poepen,” zegt hij. “Echt heel nodig.”
“Ren dan gauw naar huis,” zegt Saskia.
Lodewijk schudt zijn hoofd. “Dat haal ik nooit,” zegt hij. “Ik weet het zeker.”
“Dan ga je toch gewoon in de bosjes?” zegt Marloes.
Saskia grinnikt en Lodewijk aarzelt. “Kijken jullie niet?” wil hij weten.
“Nee, natuurlijk niet, wij gaan op de uitkijk,” zegt Marloes die medelijden met hem heeft.
“Schiet nou maar op, voordat je het in je broek doet.”
Lodewijk loopt snel naar de bosjes. Ze horen nog even geritsel en gekraak en dan niets meer.
Marloes en Saskia staan op de uitkijk, maar het is erg rustig in het park.
Alleen heel in de verte loopt een vrouw met een hond.
“Poe, wat duurt dat lang,” moppert Saskia.
Na tien minuten komt Lodewijk terug.
“Klaar,” zegt hij opgewekt. “Wie was hem ook alweer?”
Maar Marloes en Saskia willen de drol zien.
Lodewijk wijst aarzelend de weg.
“Daar ligt ie,” zegt hij.
De drol ligt in een rondje met een punt er boven op.
“Wat een grote,” roept Marloes bewonderend.
“Ja,” zegt Lodewijk trots. “Het is mijn grootste drol tot nu toe.”
Marloes steekt stokjes in de drol. Saskia staat er op een afstandje met een vies gezicht naar te kijken. Er ligt geen papier bij de drol.
“Eh… ik moet naar huis om te eten,” zegt Lodewijk opeens.
“Maar het is nog lang geen etenstijd,” zegt Saskia verbaasd.
“Eh… nee, maar mijn oma kwam toevallig op visite,” snauwt Lodewijk.
“En dan wil mijn moeder altijd dat ik thuis ben.”
Op een holletje gaat hij er vandoor. Marloes en Saskia kijken hem na.
Wat rent hij eigenlijk raar. Een beetje met zijn benen uit elkaar.
DE HOND (Deel 1)
“Ik moet meteen naar huis,” zegt Marloes tegen Lodewijk als de school uitgaat.
“Ik moet de hond van mevrouw van Doorn uitlaten. Die is al zesentachtig jaar.”
“Zesentachtig jaar?” roept Lodewijk. “Allemachtig, wat een oude hond! Mijn vader zei laatst dat een hond ongeveer zeven keer zo oud wordt als een mensenjaar. Eh… zoiets in ieder geval.”
Marloes kijkt hem schuin aan.
“Die mevrouw is zesentachtig jaar, slimmerd. De hond niet.”
“O, ik dacht al,” zegt Lodewijk. “Anders had hij vast wel in een rolstoel gezeten. Zal ik je straks meehelpen de hond uitlaten? Dat kan ik namelijk heel goed. Ik ben de beste hondenuitlater van de Torenflat.”
“Mij best,” zegt Marloes. “Ik haal eerst de hond op en dan loop ik met hem naar het park. Ik zie je wel bij de kastanjeboom.”
Het laatste stuk naar de Torenflat rennen ze.
“Waarom moet je eigenlijk die hond uitlaten?” hijgt Lodewijk.
“Omdat die mevrouw dat zelf niet kan. Ze heeft haar heup gebroken toen ze was uitgegleden in bad. Kees hoorde het van de buurman en toen ben ik haar gaan vragen of ik kon helpen. Ze was heel blij dat iemand Rakker wilde uitlaten.”
Lodewijk grinnikt. “Leuke naam, Rakker.”
Bij de Torenflat gaan ze ieder naar hun eigen huis. Marloes heeft een sleutel van het huis van mevrouw van Doorn en even later wandelt ze met Rakker aan de riem naar het park.
Rakker is een teckel met lange bruine haren.
Hij kijkt zo eigenwijs om zich heen dat Marloes er steeds om moet grinniken.
Lodewijk staat al ongeduldig te wachten. Hij lacht als hij Rakker ziet.
“Haha, wat een klein scharminkel,” zegt hij.
Marloes kijkt hem boos aan.
“Hoe bedoel je, een klein scharminkel?”
“Ik dacht dat het een grote hond was. Rakker vind ik echt een naam voor een grote hond en niet voor zo’n klein mormel.” Hij bukt zich om Rakker te aaien, maar die gromt en laat zijn tanden zien.
Geschrokken trekt Lodewijk zijn hand terug.
“Hij beet bijna mijn vinger eraf,” zegt hij.
“Eigen schuld,” zegt Marloes, “dan moet je hem maar niet uitschelden.”
Ze lopen een rondje door het park.
“Ik neem later ook een hond,” zegt Lodewijk. “Maar wel een grote, die nergens bang voor is. Niet zo’n kleine gekke kroket als deze.”
Rakker snuffelt een poosje bij een struik. Dan zakt hij door zijn achterpoten.
“Hij moet poepen,” zegt Marloes. “Dan gaat hij altijd zo zitten.”
Terwijl Rakker bezig is gooit Lodewijk een stokje naar zijn kop.
“Hé Rakker de Kakker,” roept hij.
“Niet pesten!” roept Marloes boos. “Dat doe ik toch ook niet als jij op de wc zit?”
Ze lopen een stukje verder. Aan de overkant van de vijver loopt een man met een hond.
Het is een groot woest uitziend beest.
Marloes trekt Rakker voor alle zekerheid wat naar zich toe.
De grote hond ziet Rakker. Hij begint keihard te blaffen.
En hij trekt uit alle macht aan zijn riem.
De man wordt half meegesleurd.
“Hier Wodan!” schreeuwt hij wanhopig.
Maar de hond trekt zich er geen snars van aan.
Woest blaffend stuift hij op de kinderen en Rakker af.
Hij heeft zijn bovenlip opgetrokken zodat zijn tanden zichtbaar zijn.
De man holt struikelend achter zijn hond aan.
“Hier!” roept hij steeds, maar het helpt niks.
Hij kan de riem nog maar net vasthouden.
Marloes en Lodewijk staan verstijfd van schrik.
DE HOND (Deel 2)
De haren op de nek van Rakker gaan overeind staan. Hij gromt van achter uit zijn keel. Onbeweeglijk wacht hij tot de grote woeste hond vlakbij is.
Dan schiet hij zo snel naar voren dat Marloes de riem los moet laten.
Lodewijk en Marloes kijken met open mond toe.
Luid keffend vliegt Rakker op de grote hond af.
Die schrikt zich wild, draait zich om en wil ervandoor gaan.
Hij botst tegen de man aan die zijn evenwicht verliest en half in de vijver glijdt.
Hij laat de riem los en de hond rent met een noodgang weg.
Kluiten aarde en gras vliegen in het rond.
Rakker rent achter hem aan, maar kan hem niet bijhouden met zijn korte pootjes.
Binnen tien seconden is de grote hond uit het zicht verdwenen.
Hijgend en met zijn tong uit zijn bek komt Rakker teruggelopen.
De man krabbelt uit de vijver en gaat rechtop staan.
Vies bruin water druipt uit zijn broekspijpen.
Hij loopt naar Marloes en Lodewijk toe.
“Poe, dat is een pittig beestje, zeg.”
Bewonderend kijkt hij naar Rakker, die vlak voor Marloes in het gras is gaan liggen.
De man maakt een verontschuldigend gebaar.
“Sorry, maar ik heb Wodan pas een week,” zegt hij.
“Hij wil nog niet zo goed luisteren. Ik hoop maar dat hij niet onder een auto loopt.”
Soppend in zijn schoenen loopt hij in de richting waarin Wodan is verdwenen.
Marloes en Lodewijk halen opgelucht adem. Marloes bukt en kriebelt Rakker achter een oor.
Hij ligt nog steeds uit te hijgen.
“Prima gedaan!” zegt Marloes. “Anders had die grote hond ons misschien aangevallen. Wat denk jij, Lodewijk?”
Ze kijkt omhoog naar Lodewijk. Die is nog steeds een beetje witjes.
“Weet je zeker dat je later liever een grote hond wilt?” vraagt Marloes.
Lodewijk blaast wat lucht uit met bolle wangen.
“Of heb je toch liever zo’n gekke kroket als Rakker?”
Lodewijk lacht al weer een beetje. “Liever deze gekke kroket,” zegt hij.
Aarzelend steekt hij een hand uit naar Rakker. Voorzichtig aait hij hem een paar keer en Rakker laat het toe.
“Morgen gaan we weer wandelen,” zegt Lodewijk. “En dan neem ik een koekje voor hem mee. We hebben thuis heel lekkere koekjes.” Rakker begint te kwispelen bij het woord koekjes.
Hij likt de hand van Lodewijk.
“Hij verstaat me,” zegt Lodewijk tevreden.
Marloes pakt de riem. “Wil jij hem eens vasthouden?”
Lodewijk pakt de riem van haar aan.
Ze lopen nog een rondje door het park.
Dan gaan ze terug naar de Torenflat.
“Dag Rakker,” zegt Lodewijk als Marloes de riem weer overneemt.
Rakker kwispelt als Lodewijk zijn naam noemt.
Lodewijk kijkt Marloes aan.
“Morgen neem ik koekjes mee voor Rakker.”
“En ik dan?” vraagt Marloes lachend. “Krijg ik ook een koekje?”
“Goed,” zegt Lodewijk. “Ik neem gewoon de hele koekjestrommel mee.”
Hij steekt zijn hand op en wil naar de flat lopen.
“O, en ik neem ook een stok mee.”
“Een stok?” vraagt Marloes verbaasd. “Waarom?”
“Om te zien of Rakker ook een stok ophaalt als je die weggooit,” zegt Lodewijk.
“Dat moet ik natuurlijk wel weten voor later. Als ik zelf een hond neem.”
Dan holt hij weg. Marloes grinnikt. “Rakker de Pakker, ja ja…”
LODEWIJK IS EEN HELD
Marloes, Saskia en Lodewijk lopen naar het park. Saskia heeft een zak brood bij zich. Voor de eenden en de zwanen. Ze lopen langs de kastanjeboom.
“Ho! Waar gaat dat heen?” klinkt het dan opeens.
Er springen vier jongens uit de struiken. De grootste steekt zijn hand op.
“Waar gaat dat heen?” snauwt hij nog eens.
“Naar de vijver,” zegt Lodewijk. “We gaan de eenden voeren.”
De slungels lachen. “Eerst betalen,” zegt er een.
“Betalen?” vraagt Marloes. “Waarom?”
Een jongen met rood haar komt dreigend dichterbij. “Omdat het park van ons is.”
“Nietes,” zegt Marloes dapper. “Het park is toevallig van iedereen.”
De grootste slungel gaat vlak voor Marloes staan. Hij is wel een kop groter.
“Geen praatjes, hè ukkie?”
Hij geeft haar een duw en ze tuimelt achterover. Met haar hand schaaft ze langs een boom. Tranen springen in haar ogen. Niet van pijn, maar van woede. Voordat ze iets kan doen, raapt Lodewijk een grote stok op en doet een stap naar voren.
“Blijf van mijn vriendinnetje af!” roept hij.
Verbaasd kijkt de slungel hem aan. “Moet jij ook nog wat?” vraagt hij.
“Kom maar op,” zegt Lodewijk. Hij zwaait een keer met zijn stok.
De slungel lacht, maar het klinkt niet erg echt. “Schiet op, kleine. Ik blaas je zo omver.”
Lodewijk doet nog een stap naar voren. “En ik sla je boven op je kop!” brult hij. “Hoeaaah!”
Woest begint hij in het rond te meppen.
De stok suist door de lucht.
De slungel doet een stap achteruit. En nog een.
“Kom op,” zegt hij tegen de anderen. “Laat die kleintjes maar. Niet de moeite waard.”
Saskia en Marloes kijken met open mond toe. De jongens lopen weg.
De lange slungel schopt nog een keer tegen een bankje.
Marloes staat op. Ze wrijft over haar hand. Lodewijk steunt op de stok.
“Was je niet bang?” vraagt Marloes aan hem.
“Gaat wel,” zegt Lodewijk stoer.
“Ik vond het heel dapper,” zegt Saskia bewonderend.
“Je hebt ons gered. Je bent een echte held.”
Lodewijk kijkt verlegen naar de grond.
“Ik was eerst wel bang,” zegt hij. “Maar toen ging het opeens vanzelf.”
Marloes wijst naar de stok. “Wou je hem echt op zijn kop slaan?”
Lodewijk haalt zijn schouders op. “Dat weet ik niet, maar ik denk van wel.”
Hij gooit de stok weg. “Kom, we gaan de eendjes voeren.”
Hij loopt naar de vijver. Met zijn kin een beetje omhoog.
EEN BEUGELKONIJN
Lodewijk komt de kamer van Marloes binnen.
Saskia en Marloes zitten op het bed.
Ze spelen kwartet, maar dat is niet zo spannend met z’n tweeën.
Lodewijk knijpt zijn lippen stijf op elkaar.
Er is alleen een dun wit streepje te zien.
“Doe je mee met kwartetten?” vraagt Marloes.
Lodewijk schudt van nee.
Hij blijft bij de deur staan met zijn hoofd naar beneden.
Marloes en Saskia kijken elkaar aan.
“Wat wil je dan spelen?” vraagt Marloes.
Lodewijk haalt zijn schouders op.
Saskia grinnikt. “Volgens mij speelt hij zwijgertje”.
Nu schudt Lodewijk heftig zijn hoofd.
Hij doet zijn mond open, maar zo dat je zijn tanden niet kunt zien.
“Ik heb een beugel,” mompelt hij verlegen.
Het klinkt heel raar. Net of het Lodewijk zijn stem niet is. Het is de stem van oma, maar dan zonder kunstgebit.
“Laat eens zien,” zegt Marloes. Ze stapt naar Lodewijk toe.
Aarzelend trekt hij zijn lippen weg. Over zijn boventanden loopt een stuk ijzer.
Marloes steekt haar hoofd bijna in zijn mond. Ze is heel nieuwsgierig hoe het er van binnen uitziet met zo’n beugel.
“Mijn vader zegt dat ik anders een konijn word,” zegt Lodewijk met een triest gezicht.
“Nou, ik vind konijnen best lief,” zegt Marloes.
“Ikke niet,” zegt Saskia. “Ze stinken en ze krijgen bijna iedere week jongen. Nou ja, heel veel in elk geval.”
Lodewijk haalt de beugel uit zijn mond. Er hangt spuug aan.
“Getsie,” gruwt Saskia. “Eet hem maar gauw weer op.”
Lodewijk spert zijn mond wijd open en doet de beugel weer op zijn plaats.
“Hij moet een jaar in mijn mond,” zegt hij. “Maar ‘s nachts mag hij uit.”
Saskia zingt: “Lodewijk is een beugelkonijn, Lodewijk is een beugelkonijn.”
Dat vindt Marloes flauw.
Ze zegt: “Het staat best goed, die beugel. En een jaar is zo voorbij, hoor. Vooral als je er niet aan denkt.”
Lodewijk lacht alweer een beetje. “Ik kan alleen geen pindakaas eten,” zegt hij spijtig. “Dat plakt te veel.”
Kwartetten wil hij nu wel. Hij slist en spettert een beetje, maar daar raken Marloes en Saskia snel aan gewend.
HET WATERPISTOOL
Op de markt staan kraampjes in lange rijen. Het is er erg druk en er is altijd wat te beleven. Een groenteman roept aan één stuk door: “Appele, appele, van die hele mooie appele, gele en rooie.”
Zelfs als hij met iemand afrekent, roept hij gewoon door. Hij heeft ook echt mooie appels, vindt Marloes. Alleen geen rooie.
Het mooist vindt Marloes de stripkraam. Daar liggen wel duizend stripboeken kriskras door elkaar. Je kunt wel zien dat iemand ze al een keer gelezen heeft. Je kunt er drie uitzoeken voor vijf euro.
Soms doet Marloes dat. Als ze haar zakgeld heeft opgespaard.
Lodewijk vindt de stripboeken vies. “Als er nou ‘s een hele viezerd die boeken gelezen heeft? Iemand die altijd in zijn neus peutert of iemand met een enge ziekte of zo. Mijn moeder zegt dat je nooit tweedehands dingen moet kopen.”
Hij blijft ook altijd op een afstandje staan als Marloes in de boeken snuffelt.
Maar daar trekt ze zich niets van aan.
Als ze naar de flat lopen, heeft Lodewijk opeens een waterpistooltje in zijn hand.
“Hoe kom je daar nou aan?” vraagt Marloes verbaasd.
Lodewijk krijgt een rood hoofd.
Hij stottert: “Eh… ik weet het niet. Het zat zo maar in mijn zak.”
“Heb je het gestolen?” vraagt Marloes ongelovig.
“Nee… eh… nou ja, eigenlijk wel. Ik wou het niet, maar het ging vanzelf,” zucht Lodewijk.
“Dan moet je het terugbrengen,” zegt Marloes.
“Maar dan belt hij misschien de politie,” kreunt Lodewijk wanhopig.
“Niet als je het eerlijk terugbrengt,” troost Marloes. “Kom op, ik ga wel mee.”
Samen lopen ze terug naar de markt. De man van de speelgoedkraam is al aan het inpakken.
Als hij Lodewijk ziet, zegt hij: “Zo jochie, wat mag het zijn?”
“Eh… meneer. Ik… eh…”
Verder weet Lodewijk niet.
“O, hij doet het zeker weer niet,” zegt de man.
Hij pakt het pistool van Lodewijk aan en gooit het in een doos.
“Je bent de derde al die ermee terugkomt. Kijk niet zo sip, man. Ik ben de beroerdste niet, hoor. Hier!”
Hij pakt een euro uit zijn zak en duwt het geld in de hand van Lodewijk.
“Ja, nee, maar ik eh…” stamelt Lodewijk.
“Niet zeuren, joh. Eerlijk is eerlijk,” zegt de man en hij gaat verder met inpakken.
Lodewijk en Marloes lopen weer naar huis.
“Zie je wel?” zegt Marloes, “je kunt het beste gewoon eerlijk zijn.”
DE WORTELSAURUS
Groep vier en vijf hebben schooltelevisie gekeken. Het was heel mooi. Er werd een oud beest opgegraven. Alleen zijn botten waren er nog. Het was een dinosaurus. Hij was zo groot als een vrachtwagen.
“Zullen we ook een oud beest gaan zoeken?” vraagt Lodewijk na school.
“Ja, maar waar?” zegt Marloes.
“In het park,” antwoordt Lodewijk. “Ik neem mijn schep wel mee.”
‘s Middags gaan ze naar het park. Marloes kijkt rond.
“Waar moeten we beginnen?” vraagt ze.
“In de struiken,” zegt Lodewijk. “Dan kan niemand ons zien.”
Hij begint meteen te graven. Het zand vliegt in het rond. Daarna mag Marloes.
Ze graven wel een kwartier.
“Nog niks,” zegt Lodewijk teleurgesteld. “De dinosaurus zit wel diep, zeg.”
Dan stoot zijn schep op iets hards.
“Hee, hoor je dat?” hijgt hij opgewonden. Hij stoot nog eens met de schep.
“Een dinosaurus! We hebben een dinosaurus gevonden!” Hij spit en hakt er op los.
“Voorzichtig,” zegt Marloes bezorgd. “Anders breek je al zijn botten.”
Lodewijk gooit de schep aan de kant. Hij gaat op zijn buik liggen.
Met zijn handen wroet hij in het gat.
“Het is een reuzendinosaurus,” zegt hij.
Marloes stapt in het gat. Ze woelt door het zand.
“Er zit echt iets hards,” zegt ze.
“Hier!” wijst Lodewijk. “Hier zit het. Ik heb zijn staart!”
Samen trekken ze wat ze kunnen. Lodewijk kreunt en puft.
“Ja, het komt!” roept Marloes.
Nog een flinke ruk en… Marloes tuimelt achterover.
Lodewijk staart naar de lange sliert in zijn hand.
“Een wortel,” zegt hij sip. “Een stomme boomwortel.”
Marloes schudt het zand van zich af. Ze moet lachen.
“Een wortelsaurus,” grinnikt ze. “Een reuzen-wortelsaurus.”
Maar Lodewijk vindt het niet leuk.
“Voor niks gewerkt,” moppert hij.
Ze gooien het gat weer dicht en lopen naar huis.
Lodewijk heeft de wortel meegenomen. Die bengelt om zijn nek.
“Onze wortelsaurus,” zegt hij. “Die laat ik aan meester Gijs zien.”