De bewoners van het Centraal Station
Wat gebeurt daar in Amsterdam? Treinen komen aan en vertrekken. Honderden mensen stappen in en uit.
Maar, wat krioelt daar in en rondom het Centraal Station? Ze gaan weg, toch komen ze steeds weer terug…
Lees mee met de avonturen van Dragos de rat, Herrie Berry, Amazilia en nog meer krioelende wezens!
-
Mijn huis
Mijn huis
Hallo! Ik ben Dragos, een zwarte rat. Dit is een foto van mij, die heb ik op facebook staan. Op deze foto ben ik nog een stuk jonger en mooier. Zo knap ben ik eigenlijk niet meer. Mijn oren zijn inmiddels gerafeld en ik heb littekens op mijn kop en staart. 🙁Je kunt mijn profiel op faceboek bekijken. Ik heb al heel veel likes. Maar wat doet dat er eigenlijk toe? Het zegt helemaal niets over wie ik ben. Mijn ouders hebben mij Dragos genoemd. Je spreekt dat uit als ´Draa-gosj´. Dat betekent in het Roemeens ´vredig´. Dat is best leuk bedacht, vredig. Ik vraag mij wel af, wat verwacht je dan van mij? Want de wereld waarin we leven met elkaar is niet zo vredig en hoe kan ik zorgen dat het vrediger wordt? Dat vind ik nog niet zo gemakkelijk. Ik doe zoveel mogelijk mijn best.
Dit is een foto van mijn huis. Ik woon hier niet alleen, daar is het veel te groot voor. We zijn hier met een grote groep bewoners. Het is een drukte van jewelste in huis met al die verschillende soorten dieren. Ja, en dan hebben we hier ook nog iedere dag heel veel mensen over de vloer. Van over de hele wereld komen ze naar Amsterdam. Nee, het is absoluut niet saai. Je kunt het soms zo gek niet bedenken, ik beleef hier van alles: spannende, maffe, ontroerende, gevaarlijke, lieve en leuke dingen. Ik zal je vertellen: hier wonen is één groot avontuur.
Straks ga ik je mijn huisgenoten en vrienden voorstellen. Voordat ik dat doe, vertel ik wat meer over dit bijzondere huis. Mijn huis is namelijk een oud treinstation, het Centraal Station van Amsterdam. Misschien ken je het wel.
Het is een statig gebouw en staat op een eiland in het water. Aan de achterkant van het station heet het water het IJ. Het IJ is een deel van een belangrijke waterweg van de Noordzee naar het IJsselmeer. Hier zijn de havens. Als je aan de voorzijde het station uitloopt, kom je in de binnenstad van Amsterdam.
Dagelijks komen en gaan zo’n 250.000 treinreizigers van het Centraal Station van Amsterdam, allemaal mensen met hun bagage en soms vergezeld door hun dieren. Ze hebben vaak haast om de trein te halen. Overdag lijkt het wel een grote mierenhoop, met krioelende mensen die elkaar voorbij rennen of verveeld – of woedend wegens vertragingen – op de trein staan te wachten.
Net als veel andere gebouwen in Amsterdam, is het station gebouwd op houten palen. 8.687 houtenpalen voorkomen dat het gaat verzakken. In 1889 werd het station geopend. Daarna is het almaar groter geworden, zodat er steeds meer treinen konden rijden. De reizigers kunnen als ze uit de trein stappen zo weer verder reizen. Want bij het treinstation vertrekken bussen, trams, een metro en in het IJ vaart ook een veerpont. Vanuit de hele wereld meren schepen aan in de verschillende havens. Amsterdam is een echte wereldstad!
Ik vertelde al dat we met veel dieren in het stationsgebouw wonen: duiven, kakkerlakken, muizen, spinnen, ratten en nog veel meer dieren. Dan is het soms lastig om je eigen plek te vinden. Gelukkig heb ik een hol waar ik overdag rustig kan slapen. Het is een ruim hol, helemaal voor mij alleen. Naast alle bewoners komen er nog veel meer dieren voorbij, zoals de sperwer, honden, katten, eksters, meeuwen. Teveel om op te noemen. Ik zal je de profielen laten zien van enkele dieren die je hier regelmatig kunt tegenkomen. En wat zo leuk is, ze zijn allemaal bijzonder!
Herrie Berry
“Ik ben een stadsduif, geboren op de kaasmarkt in Alkmaar. Ik mis een poot en ben daarom gehandicapt. Tegenwoordig woon ik in Amsterdam. Het is hier leuk wonen. In Amsterdam kom ik zoveel verschillende dieren tegen en er gebeurt hier ook zoveel! Dat is gaaf, Amsterdam is een wereldstad. Toch begint het bij mij soms te kriebelen, want ik wil graag meer van de wereld zien.”
Amazilia
“Ik ben Amazilia, een jonge duivin met heel veel swag … Als ik aan kom vliegen of langs loop, draaien de doffers zich allemaal om en kijken mij na. Mijn vriendinnen vinden mij ook helemaal geweldig. Ik kan heerlijk samen met hen veren poetsen en kletsen.”
Gazza Ladra
“Ik ben een echte baas! Ik heb mijn eigen gang van eksters, super wreed. Je kan mij en mijn killersmatjes vinden door heel Amsterdam. Waar wat is te halen, daar zijn wij. Mijn naam is Gazza Ladra, dat betekent ‘stelende ekster’. Zeg maar gewoon Gazza.”
Jilhan
“Een bruine rat ben ik. Jilhan is mijn naam. Het is een Turkse meisjesnaam en betekent universum. Het universum is een duur woord voor het heelal. Of het door mijn naam komt dat ik astronomie wil studeren? Dat zou kunnen. Ik heb grote interesse in de theorie van de oerknal.”
Witje
“Ik ben Witje, een labrador retriever, een blindengeleidehond. Ze zeggen wel dat ik een heel gevoelige hond ben. Dat is ook zo. Soms voel ik mij verdrietig, omdat ik nooit meer moeder kan worden. Ik ben gek op treinen en muziek. Mijn baas is violist. Samen met hem reis ik door heel Nederland.”
Rick Reuzeneus
“Vind je het gek dat mijn vrienden mij Rick Reuzeneus noemen? Ik steek overal mijn zwarte rattenneus in. Ik ben grenzeloos nieuwsgierig en loop gewoon mijn neus achterna. Want ik ruik als de beste, niets blijft voor mij verborgen. Later word ik journalist. Als er dan wat gebeurt, kan ik vooraan staan 😉“
Ik heb nog veel meer vrienden op Facebook. Je komt ze binnenkort vanzelf wel tegen. Zo, nu weet je om te beginnen een beetje meer van mij, waar ik woon en wie ik dagelijks ontmoet op het Centraal Station. Dan ga ik je later vertellen wat ik hier allemaal beleef.
-
Tiktak
Tiktak
Intro
Een groep spreeuwen is kwetterend neergestreken in de bomen voor het Centraal Station.
“Wat ‘n pokkeherrie maken die beesten,” zucht Yassira.
“Wat zeg je?” vraagt Jenthe.
“Ik zei,” schreeuwt Yassira, “de app dóet het! Yes, we-did-it!”
“Als je broer niet had geholpen, was ‘t mij nooit gelukt hoor,” zegt Jenthe.
“Maakt niet uit, we kunnen beginnen!” Yassira heeft de hit ‘Monky Dance’ gevonden op haar telefoon en danst luid zingend in het rond. “Dance for me, dance for me, dance for me, oh-oh-oh!”
De spreeuwen vormen het achtergrondkoortje, het lijkt wel of het zo hoort.
“We kunnen onze performance op TikTok zetten, én op YouTube en Insta!” zegt Yassira, half buiten adem. “Dan krijgen we wel duizenden volgers. De Station Birds! We worden beroemd, mark my words.”
Taktik!
Het groepje spreeuwen in de bomen voor het Centraal Station is volop in beweging. Het is zomer. Ze duwen, springen, vliegen op, veranderen van plek en kwetteren druk door elkaar. De zon zet de groep in het volle licht. Onder de spreeuwen, op het plein, haasten de mensen zich van en naar het station. Op de stoep houden twee meisjes met hun gespring en gezang de reizigers op. Trams wachten en wisselen elkaar af. “Ting, ting,” klinkt het ongeduldig. “Opzij, dames!” In de groep spreeuwen komt rust.
Dat is het moment voor Nen, een jonge spreeuw met een glanzend gespikkeld verenpak. Hij springt van de ene tak naar de andere tak en roept heel hard: “TIKTAK!” De spreeuwen kijken vol verwachting naar hem. Ze zijn muisstil. Nen steekt zijn borst vooruit, slaat even met zijn vleugels en begint:
Als het gedicht is afgelopen, springt Nen terug op zijn tak en zegt: “TAKTIK”. De andere spreeuwen reageren enthousiast. “Wat ‘n leuk idee, zo’n spelletje!” “Hoe kóm je erop, Nen?”
Sommige spreeuwen steken hun teen omhoog als blijk van waardering.Dan roept Iba, een kleine jonge spreeuw met een jas van lichte spikkelveren luid: “TIKTAK!”. Ze springt naar een iets hogere tak in de boom. Alle spreeuwen zijn stil en kijken nieuwsgierig naar Iba. De kleine vlugge spreeuw springt omhoog en maakt een koprol in de lucht en komt weer op beide pootjes op de tak terecht. Dat doet ze nog twee keer. Daarna eindigt ze met ‘TAKTIK’ en springt weer terug op de tak waar ze zat.
Iba kijkt naar de groep spreeuwen. Het blijft stil. Ze krijgt niet veel reacties en de reacties die ze krijgt, zijn lauw.
“Wel leuk.” “Kan ik ook.” “Boeie, is dat het?” Er zijn ook teentjes die omlaag wijzen.Het spelletje Tiktak wordt een hype op het Centraal Station en in de stad. Niet alleen de vogels spelen het, ook de ratten, de muizen en zelfs onder honden en katten is het trending! Corrie, een spreeuw met een verenkleed uit de vorige eeuw, trippelt over het stationsplein. In een hoek bij het stationsgebouw ziet ze een spreeuwtje ineengedoken zitten.
“Kan ik je helpen?” vraagt Corrie vriendelijk. Ze kijkt in de treurige ogen van de jonge vogel. “Wat mankeert je? Ooh, ik zie het. Jij bent Iba. Je deed een paar dagen geleden mee met het spelletje Tiktak. Jij maakte drie keer een koprol in de lucht. Nu herken ik je. Nou, dat doe ik je niet meer na! Knap hoor!” De blik in de ogen van de jonge spreeuw blijft hetzelfde: diep down. “Hoe komt het dat je zo verdrietig voelt? Ga je mee? Dan halen we wat lekkers in het station.”
Iba staat op en drentelt achter Corrie aan. Samen vliegen ze het stationsgebouw in en landen voor de winkel met broodjes. Af en toe een kruimel pikkend, vertelt Iba haar verhaal. “Ik speel het spelletje Tiktak nog niet zo lang. Ik kan een paar acrobatische kunstjes en ook een paar echt kekke dansjes.”
“Gisteren heb ik ook weer meegedaan,” vervolgt Iba. “Na afloop kwam een prachtige groene halsbandparkiet aanvliegen. Hij was echt een hottie! Virgilio zei hij dat hij heet. Ik vond hem echt heel gaaf. Hij vroeg of ik met hem mee wilde naar het Westerpark. Eerst was het nog leuk. Habibi, noemde hij me. Hij zei hoe mooi hij me vond en ik kreeg lekkere hapjes. Hij zette me nummer één op ‘n speciale lijst, hij zei dat ik heel bijzonder was. Maar toen ging hij zijn vrienden erbij roepen…”
Iba valt stil. Er gaat een rilling door haar heen. “Virgilio ging… Hij ging óp mij zitten! Hij hield mij met zijn klauwen in een ijzeren greep. Zijn matties hitsten hem op. En ze wilden mij ook vasthouden. Als die ekster niet toevallig langs was komen vliegen, weet ik niet wat er zou zijn gebeurd.” Iba begint te huilen. “Dat was afschuwelijk! Toen ik terugkwam, hier bij het Centraal Station, was mijn ellende nog niet over. Het leek alsof iedereen al wist wat er was gebeurd. Er werden kwetterberichten rondgestrooid over Virgilio en mij. Smerige dingen werden over mij gezegd. Ik voel mij zo vies! Ik weet nu dat de groep halsbandparkieten uit het Westerpark beslist niet mijn vrienden zijn. Maar… dat ik ook de spreeuwengroep niet kan vertrouwen, dát vind ik het ergste!”
Als een lieve oma slaat Corrie haar vleugel om Iba heen. “Jouw spreeuwengroep bestaat uit jonge vogels. Die doen en zeggen soms heel domme dingen. Ik ga met je mee naar ze toe, want ik wil graag met die jonkies praten.”
De avond valt op het moment de groep jonge spreeuwen vrolijk met elkaar zit te kwetteren in de bomen voor het Centraal Station. Corrie en Iba komen aanvliegen en voegen zich bij de groep.
De vogels kijken allemaal eerst naar Iba en dan naar Corrie. Het wordt stil in de groep. Corrie ademt in, bekijkt haar publiek en roept dan luidkeels: ”TIKTAK!” Ze springt van haar tak op een andere tak. Met haar ene poot slaat ze de maat. Haar oude lijfje begint eerst voorzichtig en dan met schwung te bewegen. Corrie rapt:
“Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.
Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.” [tekst © Stef Bos]Het is compleet stil in de boom. “Dus, lieve spreeuwen,” zegt Corrie, “wat heb je nodig om fijn en veilig Tiktak te spelen?
1. Bij Tiktak spelen denk je goed na voordat je speelt.
2. Zo bescherm je jezelf tegen ongelukken en verleiders;
of ze nou groen zijn, oranje of zwartgevlekt.
3. Zo kun je leugens en roddels vermijden.Iedereen die op deze manier Tiktak speelt, geef ik een dikke boks!
Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.”Corrie slaat haar vleugels uit en verdwijnt de avond in. Van ver horen de spreeuwen: “TAKTIK!”
6 t/m 13 november 2021 was de Week van de MediaWijsheid. Thema: Gezond Mediagebruik
Lees de 1e alinea ‘INTRO’ helemaal bovenaan en beantwoord de mediavraag:
Hoe gebruiken Yassira en Jenthe media om gezond te blijven?a. Ze gebruiken een app die hun schermtijd bijhoudt om ervoor te zorgen dat ze niet te lang op hun telefoon zitten
b. Ze zoeken tips op internet over hoe ze gezond media kunnen gebruiken
c. Ze dansen, zingen en bewegen voor een video op TikTok, Instagram en YouTube
d. Ze gebruiken een gezonde voedingsapp om te weten wat ze het beste als tussendoortje kunnen eten -
Verandering
Verandering doet leven
Al dagen hangt er een mist over Amsterdam en het Centraal Station. De deken van mist tempert de geluiden van rijdende, remmende en rangerende treinen. Om half vijf ‘s middags is het al praktisch donker en ‘s ochtends pas tegen 9 uur maakt de schemer plaats voor daglicht. De nacht duurt lang voor Dragos en hij voelt zich de laatste dagen moe en uitgeblust. In de schemering treft Dragos zijn goede vriend Herrie Berry. De duif met zijn gehandicapte poot trippelt onhandig op het perron tussen de benen van een groepje wachtende reizigers, op zoek naar eten.
“Hey Dragos, je ziet er vermoeid uit man, je lijkt wel een verschroeid wentelteefje,” begroet Berry de zwarte rat.
“Ook goeiemorgen… Het is wintertijd en ik voel mij niet op mijn best, de nachten duren te lang en ik heb slaaptekort. Ik vind het zwaar op het moment. Het duurt nog zo lang voordat de zon weer doorbreekt en het voorjaar is.”
Berry kijkt bezorgd. “Dan is het misschien een goed idee om er even tussenuit te breken. Doe eens gek en pak de internationale trein.”
“Ja, en dan? Waar ga ik naar toe?”
“Dat maakt niet uit, een andere omgeving geeft je nieuwe impulsen: nieuwe vriendschappen, nieuwe grapjes, ander eten. Het zal je goed doen.”
Dragos kijkt met een vermoeide blik naar de manke duif. “Hoor wie het zegt,” zegt hij geïrriteerd. Berry legt zijn vleugel vriendschappelijk om Dragos’ schouder en zegt: “Deze vriend zegt dat met een goede bedoeling!”
“Ja, dat weet ik ook wel.”
“Van perron 15a om 15 minuten over negen vertrekt de internationale trein. Als je een sprintje trekt haal je de trein nog. Kom schiet op!”
Dragos begint te rennen. Berry vliegt met hem mee naar perron 15a.
”Waar gaat die trein naar toe?” roept Dragos.
“Antwerpen, België, goede reis!”
De conducteur blaast net op zijn fluit wanneer Dragos hijgend bij de gereedstaande trein aankomt. De rat springt in de volle trein met passagiers. De deuren sluiten zich en de trein zet zich in beweging. Dragos schiet langs de benen van de reizigers en verstopt zich achter de koffers en tassen op de vloer. Even op adem komen. De trein schudt wild heen en weer als hij over de verschillende wissels rijdt bij het verlaten van het station, waarna hij in een vloeiende cadans komt. Dragos gaat op zoek naar een plek waar hij lekker kan slapen tijdens de reis. In een treincoupé onder een bank vindt hij een geschikte plaats. Hij rolt zich op om te slapen. Het duurt niet lang of hij voelt dat hij niet alleen is. Hij opent zijn ogen en voor hem staat een grote gespierde bruine rat. Dragos schrikt.
“Goedemorgen, mag ik mij bij u vlijen om even te dutten?” zegt een vriendelijke donkerbruine stem met een zachte ‘g’. “Ik zal mij even voorstellen. Ik ben Basiel. Ik ben een Belg en ga naar huis.”
Dragos richt zich op en kijkt in de donkere ogen van de vriendelijke rat. Hij voelt plots zijn adem in zijn keel haperen, zijn hart slaat over en hij hapt naar adem. “Uhh, ja, natuurlijk. Kom erbij liggen, het is hier rustig … Ik ben Dragos uit Amsterdam. Ik ga een paar dagen naar Antwerpen. Even uit de sleur van alle dag en inspiratie opdoen.”
“Zijt ge eerder in Antwerpen geweest?”
“Nee, nog nooit.”
“Ik kan u de weg wijzen en een slaapplaats bieden als ge dat wenst.”
“Dat is erg vriendelijk, je kent mij niet eens. Ik wil je niet tot last zijn.”
“Nee, dat klopt. Ge kent mij niet, maar ik heb u wel eerder gezien. Gisteren op het Centraal Station in Amsterdam, toen u een jonge duivin ervan weerhield om onder de trein te springen. Ik was onder de indruk hoe u haar kon overreden van haar plan af te stappen.”
Dragos kijkt bedroefd: “Ja, ik was net op tijd…”
“Allez, met personen zoals u is het bestaan plezant! Ik zal u het Antwerpse uitgaansleven tonen.”
Dragos is onder de indruk van Basiel. Zijn manier van spreken met de zachte ‘g’ en de bijzondere intonatie klinken als muziek in Dragos’ oren. Hij kan zijn ogen niet van de grote gespierde rat afhouden. Zijn stemming is in een ommezien omgeslagen. Dragos voelt zich vrolijk, nieuwsgierig en op zijn gemak. De twee ratten maken grappen en hebben veel plezier. Zo vliegt de reis voorbij en om half elf opent de trein zijn deuren in het station van Antwerpen, het huis van Basiel waar hij met honderden andere dieren woont.
Dragos bewondert de schoonheid van het Antwerpse treinstation. Het gebouw met de indrukwekkende koepel wordt in Antwerpen ook wel Spoorwegkathedraal genoemd. Dragos is blij het advies van Herrie Berry te hebben gevolgd. Deze nieuwe stad is een fantastische plek om te zijn.
Hij geniet ervan Basiel dwars door Antwerpen te volgen, terwijl deze regelmatig enthousiast roept: “Ik heb goesting! Ik heb goesting!” Goesting in frieten, goesting in worst, goesting in slapen. In de stad kijken ze naar beeldhouwwerken, bewonderen stiekem prachtige schilderijen in een museum en ze bezoeken een popconcert.
“Kijk, daarboven op de punt van de gevel van dat gildehuis zie je een cupidobeeldje!” Basiel wijst naar boven. “…en hier kun je achter de chocolaterie heerlijke pralines vinden… en deze bruine kroeg schenkt het lekkerste bier!”
De dagen in Antwerpen schieten voorbij. Ze eten, ze lachen en ze praten honderduit totdat de tijd is gekomen voor Dragos terug te keren naar Amsterdam.
Op het perron nemen Basiel en Dragos afscheid. De twee omhelzen elkaar warm.
“In augustus kom ik weer naar Amsterdam. Ik zie u dan bij de Botenparade!”Achter de rugzakken van een groep jonge mannen, met een grote glimlach op zijn gezicht, zit Dragos in de trein terug naar Amsterdam. “Wat mij deze dagen is overkomen… Ik weet het niet. Ik voel mij gelukkig en vol energie. Ik kan wel juichen.”
Het beeld van het vriendelijke gezicht van zijn nieuwe vriend wil niet meer van zijn netvlies af. “Wat gebeurt er met mij? Ik moet aldoor aan Basiel denken. Ik voel me heel erg in de war… Ik lijk wel verliefd. Kan dat dan? Ik ben verliefd op een man!”
De rails piepen als de trein langzaam het Centraal Station van Amsterdam binnenrijdt. Bij het verlaten van de trein ziet Dragos dat Herrie Berry hem opwacht.
“Welkom thuis, Dragos! Wow, wat zie je er goed uit, vriend: je vacht glanst en je ogen stralen. Vertel, wat heb jij allemaal meegemaakt?” -
Bijna dood?
Bijna-doodervaring
“… en toen ik daar onder water aan het zwemmen was werd ik plotseling tegengehouden. Ondanks dat ik heel erg mijn best deed, kwam ik steeds moeilijker vooruit. Zwemmen werd steeds zwaarder. Ik voelde dat iets als een halsband om mijn nek zat. Ik worstelde om de band van mij af te trekken. Met mijn poten krabde en duwde ik tegen het wurgkoord dat zich alsmaar strakker om mijn nek spande. Ik wist dat ik geen tijd te verliezen had, ik was al langer dan een minuut onder water, … ik werd benauwd en verloor kracht, … toen ging het licht uit. Het laatste wat ik mij herinner zijn de beelden van het groenkleurige water met daarin meedeinende stukken plastic, dopjes, touw … het ging als in slow motion, ik werd heel rustig …”
Dragos de zwarte rat haalt diep adem. Het is net alsof hij het opnieuw beleeft. Zijn ogen staan angstig en rond zijn snuit parelen druppeljes zweet. Een grote groep dieren luistert naar het verhaal van Dragos. Het is krap in de oude rioolbuis. Een muis is op de rug van een rat gaan staan, de zoetwaterkreeft staat vooraan en Rick, een rat met een grote neus, staat achteraan op een leeg plastic potje en kijkt over de groep heen.
“Vertel verder Dragos! Wat gebeurde er toen? Hoe heb je je bevrijd?”
“Ik heb mijzelf niet bevrijd. Nee, dat was te mooi om waar te zijn. Als Ali er niet was geweest, had ik het niet kunnen navertellen. Ali was mijn redder. Hij heeft die snoekbaars verjaagd …”
“Wat zeg je nou? Ali, snoekbaars? Hoe zit dat?” Het groepje dieren in de rioolbuis is bloednieuwsgierig. De ratten dringen zich in de nauwe buis naar voren om Dragos’ verhaal te horen.
“Ja, op het moment dat ik mijn bewustzijn verloor zwom een snoekbaars voorbij. Dat monster zag in mij wel een lekkere hap. Hij opende zijn grote bek met zijn scherpe tanden en toen …”
“Hoe weet jij dat nou, jij was buiten westen!” merkt Rick Reuzeneus van achter uit de groep scherpzinnig op.De ratten praten druk door elkaar en kunnen niet wachten om de ontknoping te horen.
“Ssst, stil nou! Laat Dragos vertellen!”
“Yep, ik was bijna kassiewijle. Bijna dood dus. Gelukkig zag Ali alles gebeuren. Hij zat op een meerpaal en keek uit over het water, toen hij zijn veren aan het drogen was. Ali, de aalscholver, die kennen jullie wel. Hij keek naar beneden en daar in het water zag hij die grote snoekbaars. Op datzelfde ogenblik, toen dat beest zijn grote bek met scherpe tanden opende, zag Ali mij, verstrikt in het plastic. De eerste hap van de snoekbaars was mis, hij beet in het plastic. Dat was mijn geluk. Ali twijfelde geen moment en dook het water in. Hij trok mij met plastic en al omhoog en bracht mij naar de kant. Met zijn scherpe snavel knipte hij het plastic rond mijn nek los. Zo heb ik op het nippertje de plasticsoep overleefd.”
Dragos kijkt de andere ratten met een big smile aan. De toehoorders klappen en geven hun reacties: “Heftig verhaal, Dragos! Dat was spannend! Levensgevaarlijk!”
“Ik ben bijna de pijp uitgegaan doordat de mensen al zo´ n zeventig jaar lang overal hun plasticafval laten slingeren. Het water in de grachten, het IJ, de Noordzee en de oceaan zijn zwaar vervuild door de mens. Het lijkt op één grote plasticsoep. Ik kan ‘t gelukkig nog navertellen. Veel dieren niet. Langzaam en gruwelijk sterven dieren in het vangnet van plastics.”
“Wat ga je met je verhaal doen, Dragos?”
“Ik weet het niet, … ik ga het denk ik aan iedereen vertellen; niet alleen aan mijn vrienden, ik ga het aan iedereen vertellen die het maar horen wil, ik ga de dieren waarschuwen. Wat kan ik anders doen?” Dragos kijkt de groep dieren rond. De grote glimlach is allang van zijn gezicht verdwenen. Hij kijkt treurig en laat zijn schouders hangen.
“Helaas kan ik het niet in m’n uppie …”Van achter uit de rioolbuis klinkt zachtjes getrommel. Een vast ritme klinkt steeds luider in de buis. De dieren kijken om en achter hen staat Rick Reuzeneus op het plasticpotje met één poot de maat te slaan en hij rapt: “Plastic, fantastic … plastic, fantastic … plastic, fantastic …”
“Matties, we gaan met elkaar rappen!”
“Plastic, fantastic … plastic, fantastic … plastic, fantastic …”
-
Chillen
Chillen
De zon schijnt uitbundig op de schuine helling langs de spoorbaan.
Dragos ligt in het gras en geniet zichtbaar van de warme voorjaarszon. Vanochtend heel vroeg heeft hij de trein genomen van het Centraal Station naar Station Sloterdijk. Een rat wil ook wel eens wat. De warmte van de zon op zijn zwarte velletje maakt hem loom. Hij krabt over zijn buik. Een zonnebad is goed tegen die hardnekkige jeuk die hem de hele winter heeft geplaagd. Er is net een trein gepasseerd en de konijnen huppelen vrolijk op het groene talud langs de spoorbaan.
Dan zit er verandering in de lucht. Een groepje eksters komt aanvliegen en landt op het gras langs het spoor. Met hun schor en ratelend geschreeuw eisen de zwart-witte vogels met lange staart alle aandacht op. Geschrokken schieten de konijnen hun hol in.
“Ewa, jij chicky, kommez hier jij …”, krijst Gazza Ladra de grootste ekster. Een klein bruin konijntje zit nog in het gras. Gazza loopt langzaam naar het angstige diertje. Dreigend steekt hij zijn vleugels naar voren. Hij gebaart zijn vrienden te komen: “Kom matties, wij zijn welkom bij dit konijntje”. “Dushi, wil met ons spelen, fnitan?
“Ik ben je schatje niet,” werpt het konijntje dapper tegen.De andere eksters volgen het voorbeeld van hun leider en vormen een nauwe kring om het konijntje. Dragos richt zich enigszins op tussen de grassprieten en kijkt toe hoe de eksters het konijn ingesloten houden. In zijn uppie kan hij niets voor het konijn betekenen. Met zijn buik plat tegen de grond sluipt Dragos door het gras naar een nabijgelegen konijnenhol en verschuilt zich in de ingang.
De eksters zijn steeds dichter bij het konijn gekomen. Vanuit het gat in het talud klinkt het luid: “Ewa, wat zijn jullie aan het doen?”
De eksters houden hun blik op het konijn gericht. Eén van de groep antwoordt: “Wij zijn aan het chillen man.”
“Nakken sukkels, laat dat konijn gaan!”
De eksters draaien tegelijk hun kop naar waar het geluid vandaan komt. Ze kijken in de ogen van Dragos. Dan duikt de groep eksters plotseling tegelijk in de richting van Dragos, die dieper het konijnenhol inschiet.
Het kleine konijn maakt gebruik van het moment en rent een veilig hol binnen. De eksters laten het er niet bij zitten. Schreeuwend staan ze met hun scherpe snavels voor de ingang van het hol waar Dragos zicht verbergt. Poe, dit kan wel even duren.
Intussen staat één van de eksters op de rails en kijkt aandachtig naar één punt. Blinkt daar iets? Gazza is de eerste die de ekster ziet staan turen. Hij kijkt gespannen toe. De ekster trekt met zijn snavel iets glinsterend onder de stenen te voorschijn. Een briljanten ring weerkaatst de zonnestralen. Daarna draaien alle eksters zich om. Ze kijken eerst nieuwsgierig naar het glimmende sieraad en daarna één voor één naar Gazza.
Als alle ogen weer op hem zijn gericht zegt Gazza op dwingende toon: “Brada, geef mij die bling bling.”De kleine ekster met de glimmende ring rond zijn snavel wipt van de rails om een voorbijdenderende trein te ontwijken. Gazza springt naar hem toe en krijst: “Geef hier, dat is heel veel doekoe!” De kleine ekster vliegt met de buit naar de overzijde van de spoorbaan. Een tweede lange gele trein uit de tegenovergestelde richting raast voorbij. Wanneer de trein is gepasseerd, blijkt ook de kleine ekster verdwenen. Gazza vliegt op en schreeuwt “Dashen!” Alle eksters vliegen razendsnel op, Gazza achterna.
De rust is weergekeerd. Met een brede grijns stapt Dragos uit het konijnenhol de volle zon in. De konijnen laten zich ook voorzichtig weer zien. Dragos steekt zijn hand omhoog, zwaait en roept de eksters na: “Laterzzz!!!!”
Nu huppelt het kleine konijntje naar Dragos en bedankt hem. De grote rat steekt zijn voorpoot omhoog en geeft het konijntje een high five: “Goed gedaan hoor, samen zijn we sterk!”
-
Gespot
Gespot
Amazilia is zojuist uit de binnenstad van Amsterdam komen vliegen. Doelgericht vliegt ze met atletische vleugelslagen via de westkant het Centraal Station in. Ze kijkt gehaast rond. Waar zijn haar vriendinnen toch? Dit nieuws wil Amazalia zelf aan de meiden vertellen. Maar de duivinnetjes zitten niet op hun vaste stek in de nok van het Centraal Station. Op hun plek treft ze een paar oude doffers en duivinnen aan, diep weggedoken in hun verenpak. Vlug laat ze zich van de bovenste stalen balk naar beneden vallen. Met gespreide vleugels, even klapwiekend, komt ze elegant op perron 8 terecht. Ook hier ziet ze geen van haar vriendinnen om haar spannende nieuws aan te vertellen.
Amazilia voelt de onrust in haar lijf. Echt, dat nieuws moet eruit! En het is nog veel leuker om het te delen. Amazilia droomt er al jaren van: ontdekt worden. Zo maar op een doordeweekse dag te worden gespot als model. Het blijkt dus te kunnen. Ze ziet het helemaal voor zich. Met de trein naar Milaan en daar paraderen over de pleinen. Alle duiven zouden stilstaan, naar haar kijken, haar bewonderen, naar haar koeren, hun koppen buigen. Daarna onmiddellijk doorracen naar Londen, Brussel en Parijs. Duizenden duiven die haar zouden bewonderen: haar schoonheid, haar gratie, haar prachtige rode verenkleed met parelmoerkleurige nekveren. Ja, iedereen zou zijn best doen om een glimp van Amazilia op te vangen.
Als Amazilia op de Dam komt ziet ze eindelijk haar vriendinnen. De meiden zitten gezellig in het zonnetje in een rijtje op een rand van het Paleis. Vrolijk komt Amazilia aanvliegen en roept al van verre: “Hey, smatjes moet je horen! Wat ik nou heb vernomen, niet te geloven, het is echt mogelijk! Ik had het altijd wel gedacht.”
De duivinnetjes draaien tegelijk hun koppen en kijken Amazilia’s kant op. “Vlug, maak plaats. Ik moet jullie wat vertellen.”
De duivinnetjes gaan opzij en precies in het midden van de groep landt Amazalia. Alle ogen zijn op haar gericht. Als ze er zeker van is dat iedereen naar haar kijkt, begint ze te vertellen: “Weten jullie wel dat bij ons op het Centraal Station een duif is gespot als fotomodel?”
Amazilia laat even een stilte vallen, zodat het nieuws kan binnenkomen.
“Ja, echt. Eén van de duivinnen hier uit de stad is beroemd, helemaal Gucci! En jullie kennen haar allemaal wel. Ze heeft heel veel swag!”
De duivinnetjes kijken Amazilia met grote ogen aan. “Swag?” vragen ze in koor.
“Ja, uitstraling.”
“Wie is dat dan? Vertel, wie?”
De dames hangen nieuwsgierig aan Amazilia’s snavel. Ze geniet van de aandacht die ze krijgt. Zij weet iets wat de anderen niet weten, dat geeft haar een gevoel van macht.
“Nou, ik moet er weer van Dior!” Amazilia springt van het randje, laat zich vallen en komt in een sierlijk glijvlucht midden op de Dam te staan. De duivinnetjes zien haar gaan en volgen onmiddellijk.
Amazilia trippelt parmantig op het plein tussen de mensen en de duiven die hier lopen. Haar snavel steekt ze in de lucht en de andere duiven volgen haar. “Doe niet zo flauw, Amazilia!” roept een stevige duivin met veel witte vlekken. “Vertel verder, wij willen het weten.”
Amazalia draait zich om en kijkt de andere duivinnen aan.
“Nou Prada. Op het Centraal Station is een half jaar geleden een duivin gespot en die loopt nu op het Piazza del Duomo. Dat is het mooiste plein van Milaan!”
“En wie is dat dan?” vragen de andere duiven.Amazilia houdt de spanning erin, ze geniet zichtbaar van haar positie.
“Ja, ze woont tegenwoordig in het Centraal Station van Milaan. Dat is nog mooier dan ons Centraal Station. Dat station heeft een hele bijzondere bouwstijl. In 1864 werd het gebouwd in art nouveau-stijl. En daarna heeft Arrigo Cantoni het verbouwd naar een neoclassicistisch ontwerp ….”
De duivinnetjes zijn het nu zat, hun geduld is op. Ze gaan voor Amazilia staan en spreken haar direct aan: “Amazilia, houd op! Zeg nou gewoon, wie is dat nieuwe fotomodel?”
Amazilia kijkt eerst naar links, dan naar rechts en vervolgens naar de groep duivinnetjes.
“Ze heet Imaan Hammam.”
De duiven kijken haar aan en vragen in koor. “Wieee….?”
“Imaan Hammam …”
“Die kennen wij niet.”
“Nog noooooit van gehoord …”
“Amazalia, je bent in de war.”
De groep duivinnetjes vliegt tegelijk op en laat Amazilia alleen achter op de dam.
“Armani, Amazilia!”
-
Gang
Crazy Gazza en de Gang
Buiten is het nog koud en guur in de vroege ochtend. Felle regenbuien en harde wind trekken aan de takken van de bomen. De eerste voorjaarstekenen, zoals gele bloemetjes in het gras, puntjes groen aan struiken en bomen waaruit straks de bladeren zich ontvouwen, het gekwaak van de kikkers verraden de komst van de lente.
Twee eksters staan lijnrecht tegenover elkaar in het Westerpark, dat grenst aan de spoorlijn. Gazza Ladre staat tegenover Saar. Om zijn hals heeft hij een lange blinkende zilveren ketting hangen. Achter Gazza staan zijn matties, zijn gang van ekstervrienden.
“Ik ga jou dissen,” sist Gazza. Hij maakt zich groot, steekt zijn nek uit en komt met zijn zwarte snavel dreigend dicht bij die van Saar. Saar geeft geen krimp. Ze heeft een rechte rug, haar poten staan stevig op de grond en haar uitstraling is beheerst en krachtig.
“Voor zonsondergang zijn jullie én dat nest uit het Westerpark! ´Kowed´ zeg ik je!”Op dat zelfde moment haalt Gazza uit met zijn scherpe snavel. Saar springt hoog op, geeft hem een gerichte zelfverdedigingstrap tegen de borst en vliegt weg.
“In het Westerpark is geen plaats voor jou, trut, bitch!… Wallah!” schreeuwt hij haar kwaad achterna.
De gang van Gazza joelt en schettert luid.Ekster Saar heeft in het Westerpark samen met haar geliefde Mert een nest gebouwd in een hoge berk. Nee, niet zo´n gewoon nest van takken. Een origineel en onderscheidend nest. Niet zo´n ‘dertien in een dozijn’ nest, zoals alle eksters hebben. Je kent ze wel, zo´n lawaaibosje van takken hoog in de boom. Saar wilde wat anders, ze wilde een opvallend en afwijkend nest. Daarvoor was ze met succes op zoek gegaan naar bijzondere materialen. Als iets een gekke vorm had of een mooie glinstering, nam ze het mee naar het nest. Hiermee heeft ze het nest versterkt en verfraaid. Het nest ziet er nu heel spectaculair uit. Een oude kerstslinger, goudkleurig, is met precisie in de rand van het nest verweven. Een stuk zilverpapier, een plat getrapt aluminium blikje en een lange blinkende zilveren ketting steken tussen de takken van het nest. Het nest is zo fraai, dat het als echt kunstwerk niet zou misstaan in een museum. Het is onmogelijk dat er een tweede van bestaat!
Totdat Gazza met zijn gang van eksters op het gazon voor de berk landde. “Kijk, matties, daarboven allemaal blingbling!” Zo kwam Saar recht tegenover Gazza te staan.
Als Gazza en zijn raddraaiers zijn vertrokken, staren Saar en Mert met een treurige blik samen over het groene water van de vijver.
“Wat gaan we doen? Ons nest afbreken en een nieuwe plek vinden of wachten we af tot vanavond de zon ondergaat?” vraagt Mert aan Saar. Hij kijkt haar vertwijfeld aan en krabt met zijn poot aan zijn kop, “ … en ons nest door een stel agressieve idioten laten vernielen?” vraagt Saar. “NEE, NEE en nog eens NEE!”
Saar weet van geen wijken. “Wij zijn vrij om hier in het park een nest te bouwen, een nest dat wij mooi vinden, zoals wij dat willen. Gazza bepaalt niet alles hier!”
Ondertussen komt een groepje halsbandparkieten aanvliegen. “Wat een stelletje klerelijers zijn die eksters!” roept een halsbandparkiet in plat Amsterdams. De halsbandparkieten zijn hoogst verontwaardigd. Met schel geschreeuw laten ze hun ongenoegen horen.
Een stel eksters landt op het gras. “Dat laat je je niet gebeuren!” Steeds meer dieren voegen zich bij Saar en Mert. Spreeuwen, stadsduiven, een konijn en een groepje kikkers hebben het blijkbaar allemaal zien gebeuren. Vanuit het water van de vijver kijken een zwaan en een paar wilde eenden toe.
Het konijn stapt naar voren, “Je laat je niet wegjagen! Wij staan achter jullie!”
“Dat ben ik ook niet van plan, ik blijf hier,” zegt Saar.
“Dat kun jij niet alleen,” zegt een kleine groene kikker. “We moeten wat verzinnen om Gazza en zijn bende tegen te houden.”
Achter Saar en Mert staan hun vrienden, een kleurrijk gezelschap.
De hele dag zijn de dieren druk bezig. Er wordt heen en weer gevlogen, spullen aangevoerd en in de bomen wordt hard gewerkt met stukken zwart plastic, lange takken, zilverpapier en touw. De stemming zit er goed in. Twee eksters komen zelfs met een oude spiegel aanvliegen.
“Die vonden we in een achtertuin. We gaan Gazza vanmiddag de spiegel voorhouden!” De eksters schudden op hun pootjes van het lachen.
“Dan kan ie zien hoe lelijk hij is!”
“Pas op!” roept het konijn. Op dat moment laten de grappende eksters de spiegel vallen en glasscherven spatten alle kanten op.
Drie spreeuwen staan met opgetrokken schouders de schade op te nemen. “Oeps, dat is nou jammer! Laten we hopen dat het ons geluk brengt.”
Aan het eind van de middag begint het te schemeren. “Iedereen op zijn plaats!”
In het park heerst doodse stilte. Er gebeurt niets. Iedereen is gespannen en in afwachting van wat er gaat gebeuren. De zon zakt in het westen richting horizon. De lucht begint rood te kleuren. Het blijft nog steeds stil. Net als iedereen zich afvraagt of ze nog komen, verschijnt Gazza met zijn gang. Om zijn hals draagt hij nog steeds de lange blinkende ketting.
“Wacht matties! Wat is dit? Niet één nest, er zitten hier wel HONDERD nesten!”
Dan barst een oorverdovend lawaai los. Er ontstaat verwarring. Vanuit de bomen, vanuit de vijver, vanuit de lucht schreeuwen, brullen, kwaken, schetteren en kwetteren de dieren. Gazza en zijn gang staan oog in oog met Saar, Mert en hun vrienden, als ze plotseling verblind raken door fel licht. Er breekt paniek uit. De gangsters sluiten hun ogen, dekken met een vleugel hun ogen af of draaien zich van het licht af. Ze zijn volledig overrompeld en van de wijs. Met stukjes spiegel kaatsen de dieren van de club van Saar de laatste zonnestralen van de dag terug, precies in de ogen van de aanvallers. Die vluchten de avondschemer in.
“Kijk ze nou, die lafaards,” krijst Saar. “Ze kiezen het hazenpad, haha!”
Als ze op de grond kijkt, ligt daar nog een stille getuige: een lange blinkende zilveren ketting. -
Pest aan Terrorisme
Dit verhaal is een drieluik en hoopt je te laten nadenken over de vraag: wat gebeurt er als je de controle over je leven verliest? Het eerste deel speelt zich af in 1663, op het moment dat Amsterdam wordt gegijzeld door de pestepidemie. Het tweede deel gaat in op de terreuraanslag in het Centraal Station, augustus 2018. Het laatste deel stelt de vraag: hoe kun je omgaan met situaties die het dagelijkse leven ontregelen?
De pest aan terrorisme
♦ Amsterdam, zomer 1663
Boven in het grote pakhuis De Appel aan de Brouwersgracht vindt de kleine zwarte rat Keila een schuilplaats.
Ze was bang, heel bang. Zo bang was ze ook toen ze met haar familie nog in Portugal woonde en het leven gevaarlijk was. Groepen bruine ratten vielen zwarte ratten aan, vermoordden hen en aten die zwarte ratten op. De bruine ratten hadden de macht over de stad in handen. Ze geloofden dat ze beter waren dan wie ook. Zwarte ratten waren de verschoppelingen. Die kregen overal de schuld van, zonder dat ze iets gedaan hadden.Dat was de reden dat Keila en haar familie zich verstopten op een groot vrachtschip in de haven van Lissabon. Na dagen varen kwamen ze aan in Amsterdam. Eigenlijk houden zwarte ratten niet zo van water. Toch hoopte de familie van Keila in dit zompige land op een beter leven.
Vlakbij een goot met stinkend afvalwater dat de Brouwersgracht inloopt, stond net een groepje bruine ratten haar op te wachten. Keila had de groep gelukkig snel in de gaten, ze rook de bruine ratten op afstand. Snel klom ze langs de kadewand de andere kant op, buiten het zicht van dat bruine schorriemorrie. Zo stond ze hijgend voor het pakhuis De Appel en keek omhoog naar het indrukwekkende gebouw.
In Amsterdam zijn zwarte ratten in de meerderheid. Toch moet je goed oppassen voor die kleine groepjes bruin tuig die bij de gracht rondzwerven in de schemer. Als ze honger lijden, zaaien ze dood en verderf. Is er genoeg voedsel, dan zijn het grote pestkoppen.
Keila kijkt op haar gemak rond in het grote pakhuis gevuld met de grondstoffen voor de bierbrouwerijen hier aan de gracht. De zolder van het pakhuis De Appel is hemels, met voldoende gerst om alle ratten in Amsterdam te voeden! Genoeg eten is er niet voor iedereen in Amsterdam, weet ze. Niet alleen dieren, ook veel mensen lijden honger en zijn ziek. Er komen hier steeds meer mensen wonen en de stad breidt zich razendsnel uit. Het zijn barre tijden. En alsof het nog niet genoeg is, waart er in de stad een spook rond. Het spook van een enge ziekte. Dit onheil treft vooral arme mensen die wonen in vieze krotten, in smalle steegjes en langs stinkende grachten vol kak, en die onder de vlooien en luizen zitten. Het heet de pest. Het blijkt een fabeltje dat ratten de oorzaak van de pest zijn.
Als Keila zich tonnetjesrond heeft gegeten met gerst, gaat ze tevreden slapen.
Snorrend bedenkt ze: “Ik heb het nog niet zo slecht.”♦ Amsterdam, 31 augustus 2018
Als Herrie Berry aan het eind van de middag aan komt vliegen op het Centraal Station van Amsterdam, hoort hij de duiven op het perron bij de roltrap verhit met elkaar praten. Ze wapperen nerveus met hun vleugels alsof ze daarmee het gesprek verkoeling geven. Daar moet hij meer van weten.
“Celestine, heb je het gezien vanmiddag?” vraagt Amazilia aan het duivinnetje dat naast haar staat.
Celestine knikt met haar kop: “Ja, ik stond ernaast! Toen ik zag wat er gebeurde ben ik meteen weggevlogen.”
Herrie Berry vliegt een klein rondje en maakt, ondanks zijn gehandicapte poot, een zachte landing. “Wat heb ik gemist vanmiddag? Ik hoor net iets over een terroristische aanslag!”
“Weet je dat dan nog niet? Het station is door politie afgezet en de treinen stonden stil. Dit heb ik nog nooit meegemaakt.” Amazilia kijkt om zich heen. Haar ogen rollen schrikachtig heen en weer.
“Nee, ik weet van niets,” zegt Herrie Berry. “Ik was vandaag een dagje uit op de Albert Cuypmarkt.” Hij kijkt de twee duivinnen ongeduldig aan. “Vertel, wat is er gebeurd?”
“Ik had net allemaal koekkruimels gevonden, toen ik werd opgeschrikt door gegil van mensen om mij heen. Ik stond er midden in! Een jongeman met een mes stak op mensen in. Hij viel ze zo vanuit het niets aan. Het zag er verschrikkelijk uit! Mensen lagen op de grond en allemaal bloed!” Celestine houdt de punt van haar vleugel voor haar snavel.
Amazilia vult Celestine aan: “De politie reageerde als door een wesp gestoken. Ze stonden er meteen. Een politieman schoot met zijn pistool de man met het mes neer. Die man met dat mes, dat was een terrorist!”
“Waarom een terrorist?” vraagt Celestine.
Amazilia trekt een serieus gezicht en zet een gewichtige stem op: “Ik hoorde zeggen dat deze man uit een ver land komt waar oorlog is. Het leven en de gewoontes in zijn vroegere thuisland verschillen heel erg met die van ons land. Hij voelt zich hier niet serieus genomen, hij voelt zich niet erkend en gerespecteerd. Met deze aanslag stelt hij een daad en komt op voor zijn eigen volk.”Langs het perron stopt een trein, opent de deuren en braakt een horde treinreizigers uit. De duiven fladderen koerend op, het gesprek vervliegt in het lawaai van remmende en vertrekkende treinen.
♦ Amsterdam, heden
Als Dragos in de vooravond de slaap uit zijn ogen wrijft, trippelt hij eerst een rondje. In het schijnsel van de lampen boven het perron ziet hij zijn jongere neefje Rick Reuzeneus aan komen. De zwarte rat op leeftijd vindt het altijd leuk als zijn neefje op bezoek komt.
“Goedenavond oom Dragos, hoe gaat het met je?”
“Jij ook een goede avond en een goede nacht toegewenst. Met mij gaat het okidoki. Fijn dat je mij komt opzoeken! Wat is het goede nieuws in de wereld?”
Rick is nieuwsgierig aangelegd en weet altijd de laatste nieuwtjes te vertellen. “Nou, uhh… niks goed nieuws. Het houdt maar niet op: aanslagen, overvallen, terreurdreigingen, afpersingen. De wereld staat in brand en laat zich van zijn slechtste kant zien.”
“Tja, dat is ook een deel van onze wereld,” mompelt Dragos.
Dat bevreemdt Rick. “Huh? Verbaast dat jou niet? Waarom doen dieren zulke verschrikkelijk dingen?”
“Rick, dat hoort bij ons. Dat zit in ons allemaal, bij de een ‘n beetje meer, bij de ander ‘n beetje minder. De situatie waar je je in bevindt kan daartoe leiden.”
“Kom op, Dragos! Je wilt mij toch niet vertellen dat jij en ik ook daartoe in staat zijn?”
“Jawel, dat wil ik jou vertellen. Het probleem is al zo oud als de wereld. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze verschrikkingen gebeuren. Als armoede en honger heersen, dieren zich verheven voelen boven andere dieren, dieren hebzuchtig zijn en de macht willen, kan het slechtste in het dier boven komen. Hierdoor kunnen ze anderen onderdrukken, buitensluiten en vermoorden.”
Rick kijkt een beetje radeloos naar Dragos. “Jeetje, wat kunnen we daartegen doen?”
Een paar tellen laat Dragos zijn blik afdwalen in de verte. Dan herpakt hij zich. Ondeugend knijpt hij zijn ogen ietsjes dicht. Om zijn mond speelt een glimlach als hij een stilte laat vallen en vertelt:
“Sam en Moos lopen door de Kalverstraat.
Sam ziet een spiegel op straat liggen.
Hij pakt de spiegel op en kijkt erin en zegt:
“He, die gozer ken ik!”
Waarop Moos de spiegel afpakt en ook erin kijkt en zegt:
“Ja logisch, dat ben ik!”
Dragos lacht luid om zichzelf: “In Amsterdam mag iedereen zijn wie hij of zij is. Als we maar goed in de spiegel blijven kijken en voor elkaar blijven zorgen. Begrijp me goed, aan terreur heb ik hartgrondig de klere… uhh, nee de pokke… uhh de typhus… néé, de PEST!”
-
Op de vlucht
Op de vlucht
“Amsterdam, Zielbahnhof, wir bitten Sie auszusteigen …”
Op perron 15 komt de Duitse internationale trein aan. Een paar stadsduiven maken een duikvlucht en landen op het perron. Het stelletje scharrelt tussen de uitstappende passagiers. Mannen, vrouwen kinderen met weinig tot geen bagage stappen uit de treinwagons. Ze komen uit een ver land waar oorlog is. Sommigen kijken angstig om zich heen. Een enkeling lacht. Een klein jongetje rent achter de duiven aan. Zijn moeder roept hem. De vogels vluchten het overkapte station uit. Mensen in uniform begeleiden de reizigers naar een ander deel van het station. Hier staat al een andere groep in een lange rij te wachten.Als de avond valt en het rustig wordt in het Centraal Station, komen de ratten en andere schemer- en nachtdieren te voorschijn. Op het perron staat een groepje bewoners. De knaagdieren zijn druk met elkaar in gesprek.
“Hebben jullie het al gemerkt?” vraagt een kleine bruine rat. “We worden overspoeld met ratten uit de nieuwe metrobuis. Er komt een tsunami van onbekende ratten aan.”
Een grote grijze rat, genaamd Gartje, roept: “Ze nemen onze holen in! We hebben straks geen veilige plaats meer om te slapen. Ze eten al ons eten op! Dat pikken we niet!”In het Centraal Station zijn de mensen jarenlang aan het verbouwen geweest. Een nieuwe metrobuis staat nu haaks op het Centraal Station. De metro verbindt het noorden met het zuiden van de stad. Dat maakt dat niet alleen de mensen zich sneller door de stad kunnen verplaatsen. Ook de dieren kunnen zich eenvoudiger van de ene naar de andere plaats bewegen.
“Maak je niet druk, dat valt allemaal wel mee,” poogt Rick Reuzeneus zijn medebewoners gerust te stellen.
“Nou, daar vergis je je in!” Gartje steekt een gebalde vuist omhoog. “Gisteren is een schip uit Zuid-Amerika in de Amsterdamse haven afgemeerd. Op het schip zaten wel honderden ratten. Via de nieuwe metrobuis is al dat vreemde volk het Centraal Station ingestroomd. Als ik ze tegenkom sla ik ze op hun muil.”
Rick Reuzeneus zet een stap naar voren en zegt: “Vrienden, mijn neus houdt me nooit voor de gek. Ik heb er nog geen één gezien, laat staan geroken. Ratten verlaten een schip pas als dat gaat zinken. Bovendien, de vogels kwetteren nog niets over gezonken boten. Die beesten zitten dus gewoon nog aan boord. Je staat een broodje aap te vertellen, Gartje.”
Juist op dat moment komt een groepje bruine soortgenoten aanlopen. Rick steekt zijn neus in de lucht en snuffelt. “Hmmm, dit ruikt anders, een geur uit een ver land.”
Gartje springt als een Kung Fu vechter trappend in de lucht. In bokshouding komt hij tot stilstand.
“Mannen, maak je klaar, daar zijn ze! Aanvallen!”Eén rat maakt zich los uit de groep onbekenden en stapt naar voren. “Buenos días,” zegt hij.
De groep Amsterdamse ratten deinst achteruit, op Rick na. Die blijft staan. De vreemdeling steekt zijn voorpoot uit. Rick stapt naar voren en schudt zijn hand.
Ook hij zegt: “Buenos días.”“Mi nombre es Alejandro. Cuál es tu nombre?”
“Mi nombre es Rick,” antwoordt deze. De Amsterdammers staan achter Rick en staren naar de groep buitenlanders.
“Pas op Rick! Je moet ze niet vertrouwen! Wat komen ze doen?” Gartje graait agressief met zijn vuisten in de lucht.
Rick knipoogt naar de anderen en zegt lachend: “Altijd handig hè, een paar woordjes over de grens te spreken.”
In rap Spaans spreken Rick en Alejandro met elkaar. Niemand snapt er iets van. Als ze uitgesproken zijn, draait Rick zich om en kijkt naar zijn Amsterdamse vrienden.
“Wie zijn dat? Wat komen ze doen?” roepen de stationsbewoners door elkaar. “Met hoeveel zijn ze hier? Wat moeten ze van ons?”
“Las ratas abandonan el barco cuando se hunde,” zegt Rick. “Dat betekent: de ratten verlaten het zinkende schip. Deze verre familieleden komen helemaal uit Venezuela. Het schip waarmee ze voeren, lag nog maar net in de Amsterdamse haven, toen in een ommezien een legertje rattenverdelgers aan boord stond. Met gif bestreden ze onze weerloze soortgenoten. Er zijn al tientallen doden en ook veel zieken die zullen sterven. Zo zijn de buitenlandse ratten van het schip verdreven.
Ze zitten nu flink in de penarie en vragen onze hulp voor een tijdelijke schuilplaats. Het is de bedoeling dat ze onderduiken totdat er straks weer een schip naar Venezuela vaart. Wie van jullie weet nog opvangruimte, of heeft misschien plaats in zijn eigen hol? Wij Amsterdammers staan toch bekend om onze hulp aan vluchtelingen?!”
Rick kijkt zijn stadsgenoten één voor één aan, laat zijn spierbal zien en zegt: “Dat kunnen wij!”
-
Smetvrees
Smetvrees
Het is nog vroeg in de ochtend. De zon is net opgekomen. Langzaam wordt het station wakker. De eerste treinreizigers lopen naar de gereedstaande treinen. Herrie Berry de stadsduif scharrelt tussen de mensen. Af en toe valt er wat op de grond dat eetbaar is. Een man met in zijn ene hand een tas en in zijn andere hand een croissant laat een spoor van kruimels achter. Ook Amazilia, een stadsduivinnetje, ziet de kruimels. Ze komt naast Herrie Berry staan eten.
Wat sta jij steeds te trappelen naast me?”, zegt ze.
“Daar kan ik niks aandoen.”
“Ik krijg het van jou op mijn zenuwen.”
“Ik heb zo’n jeuk”“Hoe zo jeuk? Het is toch niet besmettelijk hè?”
“Dat weet ik niet …”
Een spreeuw vliegt laag over en roept: “Hé Amazilia, pas maar op! Die duif heeft smet!”
Amazilia zet een paar passen achteruit.
“Heb jij smet? Zeg dat dan meteen!”
Onmiddellijk neemt Amazilia de vleugels. Met krachtige vleugelslagen vliegt zij steil omhoog tot boven in het station. Op één van de stalen balken, te midden van enkele andere stadsduiven en twee Turkse tortels zoekt zij een plek. Berry kijkt haar na en ziet hoe Amazilia zich druk koerend tussen de andere duiven nestelt. Eerst hebben de duiven alle aandacht voor Amazilia. Dan kijken ze allemaal tegelijk naar beneden naar Berry. Berry voelt zich heel klein worden. Zijn poot doet zeer en hij voelt zich buitengesloten. Overal waar hij komt, keren de vogels hem de rug toe.
Nu het station tot leven komt, zoekt Dragos zijn comfortabele hol op. Tijd voor ratten om te slapen. Hij is moe en rolt zich op, zijn staart om zich heen geslagen. Het duurt maar even dat hij zo ligt. Hij verandert zijn houding en draait zich op zijn rug. Met zijn scherpe nagels krabt hij over zijn buik. Het is warm in het hol. Die jeuk plaagt hem dag in, dag uit en het houdt hem uit zijn slaap. Na zeventien keer heen en weer draaien, kruipt hij uit zijn hol. Hijgend gaat Dragos naar het licht van de ochtend. Door zijn vacht schijnen rode strepen. Hij wordt gek van de jeuk…
Buiten, vlak naast het hol van Dragos, zit Berry ineengedoken. Af en toe trappelt hij met zijn poot. Als Berry Dragos ziet, schrikt hij.
“Ik ga al,” zegt hij en wil wegvliegen.
Dragos kijkt Berry aan: “Mij zit je niet in de weg.”
Berry gelooft Dragos niet en zegt, “Ja, maar ik heb smet.”
“Nou en?” zegt Dragos, “Ik heb jeuk!”
“Heb jij ook smet?” vraagt Berry.
“Nee, ik heb mijt… en dat jeukt als de ziekte. Een mijt is een klein beestje. Ik heb er wel duizend.”
Berry kijkt Dragos ongelovig aan. “Daar heb ik nog nooit van gehoord!”
“Nou, het bestaat echt, als je goed kijkt zie je de mijten in mijn vacht krioelen en overal rode plekjes. Daar hebben ze mij gebeten en drinken mijn bloed. Het wordt ook wel schurftmijt genoemd,” vertelt Dragos.
Berry’s snavel valt open en tuurt naar de mijten in de vacht van Dragos. “Word jij dan niet door de andere dieren met de nek aangekeken?”
“Ja zeker, ik weet dat ik niet meer op alle feestjes word uitgenodigd,” zegt Dragos. Hij trekt zijn wenkbrauwen op. “Zo werkt dat, daar kunnen ze ook niets aan doen.”
Berry tilt zijn poot op. “Kijk, mijn poot wordt helemaal zwart.” Eén teen is al verdwenen en één teen is zwart. Het zwarte teentje valt bijna van zijn poot. “Smet vreet mijn poot op,” zegt hij. Berry laat zijn kop hangen.
Dragos slaat een poot om hem heen en zegt: “Kop op, we hebben allemaal wel wat. Jij smet, ik mijt en iedereen krijgt de schijt. Kom, we gaan samen wat eten vinden, dan bouwen wij ons eigen feestje!”
-
Noodrem
Noodrem – Een kerstfabel
Een blikje vliegt met een boog door de lucht en valt op de spoorbaan. Een tweede blikje volgt. Gericht, strak en trefzeker raakt het blikje het eerste blikje. Gejuich stijgt op van perron 10a. Een groep jongens met flessen en blikjes in de hand wachten op de laatste trein. De jongens dragen een rode muts, met een witte rand en een wit bolletje. Ze lachen, schreeuwen, duwen en trekken aan elkaar. Een jongen grist een muts van het hoofd van een andere jongen. Hij rent er triomfantelijk mee rond en gooit dan de muts op de spoorbaan. Een luid gelach stijgt op.
“Hey Wesley, waar is je muts?”
“Wesley, wat ben je kaal, man!”
Wesley kijkt eerst links, dan rechts en springt van het perron de spoorbaan op. Vlug pakt hij zijn muts en klimt op het perron. De groep juicht en begint luid te zingen:
“We wish you a Merry Christmas
We wish you a Merry Christmas
We wish you a Merry Christmas and a happy New Year …”Een tweede muts vliegt door de lucht en belandt ook op het spoor. Terwijl één van de jongens zich losmaakt uit de groep en zonder nadenken op de rails springt, komt een goederentrein met een vaart aanrijden. Een oorverdovend geluid, piepende remmen, gillende mensen en rond spattende vonken vullen het treinstation.
“Pas goed op hem, Dragos. Mijn Rickie doet alles wat gevaarlijk is.”
Met een strenge blik neemt Dragos zijn neefje Rick op. Hij stelt op een vriendelijke toon zijn zus, de moeder van Rick, gerust: “Dat zal wel meevallen, ik houd dit jochie goed in de gaten.”Het is stil in het Centraal Station; de meeste bewoners slapen en er is geen mens te zien. Een enkele goederentrein rijdt door het station.
“Wat gaan we doen, oom Dragos? Iets leuks?” Rick kijkt vol verwachting naar Dragos.
“Rustig, jongen. We kunnen wel even naar de boom kijken. Voor het station staat sinds vorige week een speciale boom.”
Dragos gaat met Rick op pad. Rick rent zijn grote neus achterna en is zo vlug als water. Dragos haast zich om hem bij te houden. “Pas, op. Stop! Niet te hard. Eerst luisteren en dan …”
Rick houdt van risico’s, hij heeft een onbedwingbare drang zijn grenzen op te zoeken.
“Je zou denken dat het nu rustig is, maar er dreigt altijd gevaar,” zegt Dragos.
“Wat is er nou gevaarlijk?” vraagt de kleine zwart glanzende rat met ondeugende ogen.
“Nou uhh, gevaarlijke roofdieren. Vanochtend nog, na zonsopgang, in die boom naast het Centraal Station was het raak. Tsják! Een jonge Turkse tortelduif werd gegrepen door een sperwer.”
Rick kijkt Dragos enthousiast aan: “Wat gaaf! Zo’n razendsnelle vogel met felle ogen? Heb jij het gezien?”
“Ja, die jonge duif lette even niet goed op.”
“Duh, dat kan mij niet gebeuren.”
“Nee, jij moet oppassen voor de steenmarter.”
Rick houdt zijn pas in en draait zich om. “Steenmarter? Wat is een steenmarter?”
Op een rustige toon vertelt Dragos: “De laatste tijd verdwijnen hier in het Centraal Station regelmatig op onverklaarbare wijze muizen en ratten. Zonder een spoor achter te laten zijn er al tientallen verdwenen.”
Rick zet grote ogen op.
“Ze zeggen,” vervolgt Dragos, “dat er een steenmarter in het Centraal Station is komen wonen.”
“Heb je hem al gezien?” vraagt Rick nieuwsgierig.
“Nee, ze zijn heel schuw en vliegensvlug. Een steenmarter is een roofdier dat ’s nachts op ratten, muizen en duiven jaagt. Overdag verstopt hij zich op een warme droge plek.”“Hoe ziet die engerd eruit?” vraagt Rick.
“Bruin met een witte bef, een staart, een lang lichaam en korte poten. Hij heeft een grote bek met scherpe tanden.”
“Echt waar? Wat gaaf! Hoe weet je dat?”
Dragos schudt zijn kop. “Ik heb geen idee waar ik het heb gehoord. Maar het zal wel waar zijn.”
“Zullen we dan op zoek gaan naar het hol van de steenmarter?” vraagt Rick. “Dat is tenminste spannend! Ik ruik die steenmarter al.”
“Rick, ik heb je moeder beloofd dat ik voorzichtig zal zijn met jou. Dan gaan we niet op steenmarterjacht.”
Rick hoort dat antwoord niet. Hij rent vooruit op zoek naar de steenmarter. Onderweg komt hij Jill tegen, een slanke bruine rat.
“Jill, ga je mee? We gaan op zoek naar de steenmarter.”
Jill is meteen enthousiast: “Yes, chill hé!”
Zo sluiten zich nog een vijftal jonge ratten aan bij het onderzoeksteam. In sneltreinvaart rennen de ratten achter elkaar aan.
“Follow the leader!” gilt Jill.
Dragos volgt de groep hijgend. Hij kijkt bedenkelijk. De controle over de groep heeft hij inmiddels verloren. Dicht bij hen in de buurt blijven is de enige remedie. Ze rennen vooruit. Dragos ziet geen kans de groep onbezonnen jonge ratten te stoppen. Een noodrem ontbreekt op deze trein. Ieder gaatje, kiertje, holletje inspecteren de jonge ratten met hun neus. Alles waar ze achter kunnen kruipen, onderzoeken ze.
“Ook niks!” roept Rick. “Kom, we gaan buiten zoeken!”
Rick rent met de troep ratten in zijn kielzog het stationsplein op. Ze stoppen voor een gigantisch hoge naaldboom. In de boom hangen duizenden kleine lampjes.
“Zou hij daar wonen?” vraagt Jill. Alle ratten kijken omhoog.
“Dat zou zo maar kunnen, ik ruik hem al …,” zegt Rick.
Plotseling horen de ratten achter zich een kreet van Dragos: “Pas op! De steenmarter! Vluchten!”
Op datzelfde moment zien de jonge ratten een bruin beest aan komen rennen met een witte bef en een lange staart. Het beest heeft korte poten en een lang lijf.
De ratten vluchten allemaal een kant uit. Rick staat nog als enige voor de boom als aan de grond genageld. De steenmarter rent zijn kant op. Rick komt nu in beweging en vlucht naar de ingang van het Centraal Station. Dan horen ze een luid geblaf.
“Kom Charley, schiet op! Al dat gesnuffel. Ik wil naar mijn bed; er staan me drukke feestdagen te wachten.”
Als Dragos achterom kijkt, ziet hij hoe de gevreesde steenmarter een bruine teckel blijkt te zijn.
-
Mac Burger
Mac Burger
Het geluid van piepende remmen, ijzer op ijzer. De laatste trein rijdt binnen op spoor 14. De reizigers snellen naar buiten en verdwijnen beneden in de gangen onder het station.
Dragos rekt zich uit, gaapt en loopt langzaam langs de rand van het perron. Zijn maag knort. Tijd om op zoek te gaan naar eten. Behendig springt hij op het perron. Vlakbij staat een prullenbak. Zo te zien goed gevuld. Daarin ligt vast wel wat van zijn gading. Een patatzak met satésaus en onderin nog een paar hard gebakken patatjes. Een afgekloven appel en een broodzakje met een beschimmelde boterham. Dragos trekt zijn neus op, hij heeft zin in een betere maaltijd. In een golvende beweging snelt Dragos over het perron, over het spoor. Eerst passeert hij perron 12 en 13. Daarna huppelt hij over de daaropvolgende perrons en sporen. Tussen perron 2 en 3 ziet hij Fedde zitten.
“Hey, Dragos!” roept Fedde. “Wat heb jij een haast. Wacht even!”
Dragos houdt zijn vaart in. “Ik ga naar de Mac Burger.”
“Wacht op mij, niet zo snel!” Fedde komt hijgend aan sukkelen. Zijn dikke bruine lijf schudt heen en weer, zijn buik sleept over de grond.
“Zo Fedde, hoe gaat het met je?”
“Ja, wel goed, maar eigenlijk …” antwoordt Fedde.
Tijd voor een uitgebreid praatje heeft Dragos niet. Hij loopt alweer verder.
“Om eerlijk te zijn, niet goed!” Dragos wacht op de kolossale rat. “Iedereen loopt mij voorbij, niemand heeft tijd. Laatst zat ik vast in mijn hol en niemand kwam mij helpen. Ik heb dagen klem gezeten. Toen ik bijna was uitgedroogd en zwaar vermagerd, kon ik weer loskomen.” Dragos kijkt Fedde aan. “Nee, dan gaat het inderdaad niet goed met je.”
Rustig lopen de twee ratten gezamenlijk naar perron 1. De prullenbakken voor de Mac Burger zijn rijk gevuld. De ratten doen zich te goed aan kip, broodje kroket en hamburger. Fedde valt met een plof op de grond. “Ik kan niet meer, ik zit vol.”
Dragos springt lenig van perron 1, huppelt over de rails, klimt behendig op perron 2 en kijkt hoe Fedde zich met grote moeite huiswaarts sleept. Hij verdwijnt in zijn hol.
Dragos schudt zijn kop. “Dat gaat niet goed,” mompelt hij. Dragos loopt terug naar de ingang van het hol van Fedde. “Kom Fedde, het is nacht, iedereen is buiten. Verstop je niet voor ons.”
“Nee, niemand heeft tijd voor mij, want ik zie er niet uit. Ik weet het wel, ik ben veel te dik.”
Dragos knikt. “Het klopt dat je veel te dik bent en dat is erg ongezond. Maar Fedde, je bent meer dan dat. Jij bent niet alleen je ‘dik zijn’, je bent ook een aardige rat die fantastisch kan zingen en schilderen. Je bent slim en je hebt nog veel meer talenten.”
“Dank je, Dragos. Niet iedereen zal het met je eens zijn. Ze lachen me tegenwoordig uit en noemen mij Fatso.”
“En daarom eet jij je helemaal vol en verstop je je in je hol,” zegt Dragos. “Nou, dat helpt! Je vindt jezelf denk ik ook wel erg zielig.”
“Ja, ik kan er niets aan doen! Als de andere dieren wat aardiger doen en ik meer energie heb, dan zou het wel beter gaan,” reageert Fedde fel op Dragos zijn confrontatie.
“Nee Fedde, jij kan er wél wat aan doen. Het ligt niet aan de andere dieren. Je kunt hen niet veranderen. De enige die je kunt veranderen ben je jezelf.”
“Ja, maar …,” sputtert Fedde tegen.
Dragos zet zijn betoog voort. “Fedde, neem je verantwoordelijkheid. Als jij zo door blijft eten, verandert er niets. Jij hebt alles in je om jouw leven te veranderen. Een kleine verandering kan al grote positieve gevolgen hebben.”
Fedde kijkt Dragos met grote ogen aan. Hij voelt zich overdonderd. Hij heeft in geen tijden met andere dieren gesproken en nu krijgt hij de wind vol van voren. Dragos is altijd vriendelijk en mild tegen hem. Zijn woorden klinken nu wel erg betrokken en serieus. Het maakt Fedde onzeker, tranen wellen op in zijn ogen. Hij voelt zich klein worden. “Ik schaam mij vreselijk voor hoe ik eruit zie en hoe ik loop. Ik voel me ellendig. Het enige waar in nog plezier aan beleef is eten.” Fedde snikt.
“Dank je wel, Dragos. Je hebt gelijk. Alleen … ik …” Fedde kijkt naar de grond en stamelt: “ik weet niet hoe ik kan veranderen …”
Dragos kijkt Fedde aan. “Kop op Fedde. Wat zou er volgens jou moeten veranderen?”
Fedde antwoordt: “Ja dat is duidelijk. Ik moet afvallen.”
“Ben je al eens eerder afgevallen?” vraagt Dragos.
“Ja, toen ik klem zat in mijn hol,” antwoordt Fedde.
“Dus afvallen kun je. Dat is mooi! Als je vanaf nu iedere nacht minder eet en meer beweegt, val je langzaam af,” spreekt Dragos op een besliste toon.
“Dat klinkt logisch. Ik weet niet of ik dat kan.” Fedde trekt een zielig gezicht.
“Wat heb je daarvoor nodig?” vraagt Dragos.
“Hulp, ik kan dat niet alleen. Ik val anders weer in mijn oude patroon.”
“Fedde, ik ga jou helpen. Ik ben jouw coach. We gaan samen iedere avond eten en bewegen, zodat dat jij langzaam afvalt en jij je weer prettig voelt. Je zult verrast zijn wat er dan allemaal voor jou gaat veranderen!”
-
Spraakverwarring
Spraakverwarring
De internationale trein rijdt het Centraal Station van Amsterdam binnen. Een lange zilvergrijze trein met een spitse, snelle snuit. Voor de ramen hangen gordijntjes en staan schemerlampjes. Deze trein komt uit het buitenland. Met piepende remmen komt de trein tot stilstand en de deuren gaan open. Reizigers trekken en duwen aan grote tassen en koffers. Ze komen uit verschillende landen: Duitsland, Oostenrijk en Italië. Op het perron zoeken ze hun weg en verdwijnen in de grote stad.
Herrie Berry vliegt over het perron waar de internationale trein net is aangekomen. Klapwiekend landt hij tussen de zich weg haastende mensen. Als iedereen is uitgestapt, springt vlak voor Berry zijn neus een kleine donkere stadsduif beheerst uit de trein.
“Bonjorno,” zegt de donkere duif en maakt een buiging.
“Ook goeie dag,” antwoordt Berry. “Waarom reist een duif met de trein? Kun je niet vliegen?”
“Si si, maar ik vind het te ver om te vliegen. Dus ik dacht slim te zijn door met de trein te reizen.” Daarbij slaat hij met de punt van zijn vleugel op zijn voorhoofd.
“Je bedoelt, gek,” zegt Berry. “Je wijst op je voorhoofd in plaats van boven je oor.” Berry draait met de punt van zijn vleugel boven zijn oor. “Dat betekent slim zijn.”
Luigi knikt. “Bij ons niet. Laat ik mij eerst ‘ns voorstellen. Ik ben Luigi.”
Berry kijkt de kleine donkere duif aan. “Ik ben Berry. En Mario is zeker je broer?”
Luigi is verbaasd. “Ik begrijp je niet, Mario is mijn váder.”
“Oké! Leuk je te ontmoeten!” zegt Berry vriendelijk.
“Wie is jouw vader?” vraagt Luigi.
“Mijn vader heet Kaas,” zegt Berry. “We komen uit Alkmaar. Tegenwoordig woon ik in Amsterdam.”
Aan de andere zijde van het perron blaast een conducteur op zijn fluit en geeft met zijn hand een sein naar zijn collega. Hij stapt in de trein en met een sleutel houdt hij de deur nog open. In de trein is een fluittoon te horen voor het aanstaande vertrek. Ondertussen sluiten alle deuren van de trein. Een verlate passagier komt paniekerig aanrennen. De conducteur gebaart om vlug in te stappen. Dan sluit ook de laatste deur en vertrekt de trein.
Berry vervolgt het gesprek met Luigi: “Kom je hier dus op vakantie?”
“Nee, ik ben op reis en heb een tussenstop in Amsterdam. Ik heb veel over Amsterdam gehoord en wil de stad graag leren kennen.”
Berry steekt zijn nieuwsgierigheid niet onder stoelen of banken.
“Waar kom jij vandaan?” vraagt hij.
“Ik kom uit Italië. Om precies te zijn: ik woon op het San Marcoplein in Venetië.”
“Dat zal wel héél anders zijn dan Amsterdam,” veronderstelt Berry.“Ja, Venetië is een hele oude stad van nog voor de middeleeuwen met hele oude huizen en basilieken en pleinen,” vertelt Luigi vol trots.
“Amsterdam is ook zo oud en wij hebben ook heel veel pleinen. Het Leidseplein, het Rembrandtplein, de Dam… Maar, wat is een basiliek?” vraagt Berry.
“Dat is een kerkgebouw.”
“Oh, in Amsterdam hebben wij ook heel veel kerken.”
“Venetië is een stad in het water,” vervolgt Luigi. “De bewoners van Venetië verplaatsen zich met een boot over de kanalen.”
“Nou, dat is toevallig,” zegt Berry. “Dat hebben wij ook in Amsterdam. Wij hebben grachten met rondvaartboten en fluisterbootjes en waterfietsen voor de toeristen.”
“Wij varen met de busboot of de taxiboot of met een gondel, maar ik vlieg liever,” zegt Luigi.
“Met een gondel?” vraagt Berry, “zo’n gondel van de kermis? Op de Dam hebben we ieder jaar kermis, dan kun je met een gondel vliegen. Ik snap jou wel, ik vlieg liever ook zelf.”
Luigi kijkt Herrie Berry met enig twijfel en ongeloof aan. Hij ademt diep in en vertelt verder over zijn woonplaats. “En al onze gebouwen zijn oud, hangen scheef en zijn aangetast door de zee.”
“Duh, dat verschilt niet echt veel van Amsterdam. Wat kom je hier dan doen?”
“Kijken naar de verschillen en leren hoe jullie daarmee omgaan.”
Luigi kijkt Berry indringend aan en zegt: “Niets is wat het lijkt en alles is anders dan je denkt.”
Berry’s snavel valt spontaan open en hij mompelt: “Ik begrijp er niets van, daar ga ik eens rustig over nadenken.”
Luigi maakt aanstalten zijn weg te vervolgen. Berry wenst hem veel plezier in Amsterdam. Daarna vliegt hij naar een hoge balk in het Centraal Station en kijkt naar beneden. Onder hem ligt het perron waar de internationale trein aankwam. Treinen arriveren en vertrekken. De stem van de dame over de intercom en andere geluiden van het station gaan even aan Berry voorbij. Hij denkt na over de ontmoeting met Luigi en het gesprek met hem.
Zachtjes neuriet hij voor zich uit: “Niets is wat het lijkt en alles is anders dan je denkt …”
-
Mysterie van de Sint
Het mysterie van Sint Nicolaas
Het is november, dat kun je wel merken. Af en toe trekt de wind stevig aan; regen, hagelbuien en felle opklaringen wisselen elkaar af. De dagen worden steeds korter, terwijl de laatste bladeren van de bomen vallen. Op zo´n herfstdag treffen Jilhan en Rick Reuzeneus elkaar in de schemer van de namiddag voor het Centraal Station. De zwarte en de bruine rat houden zich schuil achter een hoop papier vermengd met bladeren. Vlakbij beide ratten landt een groepje stadsduiven met klapperende vleugels op de grond.
De duiven zijn druk met elkaar in gesprek. Dagmar voert het woord. Ze is een duivinnetje met een blauwgrijs verenpak en op haar vleugels prijken twee brede donkere strepen. “…en ik woon hier met veel plezier, beter dan in het Centraal Station. Er is veel ruimte om je nest te bouwen en ik zit daar altijd lekker droog. Het uitzicht is bovendien fantastisch! En ik mag niet klagen, ik heb hele goede buren. We lachen wat met elkaar af. Dikke Bertus is mijn directe buurman, een echte Amsterdamse stadsduif die al negentien jaar op de Sint Nicolaaskerk zit. Je kent hem vast wel, hij komt regelmatig bij jullie op de Dam.” Ze kijkt naar Olivier, een doffer, ook gekleed in een strak blauwgrijs verenpak met op de vleugels twee brede donkere strepen. Olivier woont op één van de daken van een groot, sjiek bankgebouw aan de Dam nummer 2. Precies op de hoek van de Dam en het Damrak.
“Ja,” zegt Olivier, “Dikke Bertus, die kennen we. Hij zit nog altijd vol met ongein en vertelt ons regelmatig een gebbetje. Maar waar hij van de week mee kwam, daar begreep ik niks van. Of het een grap is of dat hij aan waanbeelden lijdt, ik kan er met m’n pet niet bij.”
“Hoe zo?” vragen twee alerte duiven tegelijk.
Olivier gaat er even rustig voor staan en kiest zijn woorden met zorg. “Dikke Bertus vertelde dat het de laatste tijd in de basiliek van de heilige Nicolaas spookt! Onverklaarbare verschijnselen en stemmen vertellen hem een oud verhaal, een oude legende of misschien is het wel een mirakel. In ieder geval, voor mij was het een mysterie.”
Olivier kijkt de kring rond en haalt even adem. “Het begon vorige week. Om precies te zijn, een week nadat Sinterklaas aankwam in de stad. Vanaf dat moment schijnt het te spoken in de basiliek. Kijk, dikke Bertus heeft de gewoonte zich af en toe in te laten sluiten in de grote kerk. Soms komt hij binnen door een openstaand raampje en soms komt hij gewoon door de voordeur. In de nacht van zaterdag op zondag gebeurden er onverklaarbare verschijnselen in de kerk. Het begon met trillingen en lichtflitsen. Bertus zat verscholen achter het altaar, toen een rode gloed over de vloer naderbij kwam. Hij zag een rode mantel, een rode mijter en een gouden staf heel zachtjes voorbij ruisen. Een koude wind trok langs hem heen. Daarna hoorde hij een stem. Verschrikt vloog Bertus het schip van de kerk in en verstopte zich onder een bank. Het was een angstige nacht. Constant meende hij ook het gehuil van kleine kinderen te horen. Soms was het even stil, maar dan begon het weer, het trage gejammer, de pijn die hij voelde. Plotseling hoorde hij ergens in een zijvleugel van de basiliek een menselijk geluid. Bertus durfde zich niet te verroeren. Gorgelend geluid van hoesten, braken en spugen. Bertus was blij dat het licht werd en hij ongezien de basiliek kon verlaten.”
Dagmar reageert als eerste: “Wat een vreemd verhaal! Ik heb niets gehoord of gezien en ik woon notabene boven op de basiliek! Hoewel, nu je dit zo vertelt… Bertus heb ik al een aantal dagen niet meer gezien… Maar ja, dat gebeurt wel vaker. Nee, dat kan niet, spoken bestaan niet. Het zal wel een grote grap van hem zijn… Van de andere buren heb ik tenslotte ook niets gehoord over geestverschijningen en enge geluiden. Wat een lijpe gozer is die Bertus!”
Wreed wordt de conversatie van de duiven verstoord. Tram lijn 16 stopt voor het station en opent de deuren. Mensen stappen uit en rennen om de aansluiting met hun trein te halen. Net op het laatste moment stuiven de duiven uiteen, allemaal een kant op.Inmiddels valt de avond en gaat de straatverlichting aan. “Ben jij daar wel eens geweest, daar in de basiliek van de heilige Nicolaas?” vraagt Rick Reuzeneus aan Jilhan. “Het is hier vlakbij. Kijk, de basiliek staat prachtig in de spotlights.”
Jilhan kijkt Rick aan. Rick maakt een knikje met zijn kop richting basiliek. Om het bekje van Jilhan verschijnt een grote glimlach. “Kom op, we gaan vannacht eens op onderzoek uit. Wie weet spookt het nog steeds in de kerk …”
De twee ratten nemen de kortste weg. Ze lopen langs het Noord-Hollands Koffiehuis, duiken het koude water in en komen zwemmend aan de overkant. Als ze voor de basiliek staan schudden ze de druppels water uit hun vacht.
Ze kijken naar het reusachtige gebouw met twee torens, waartussen precies in het midden bovenin het beeld van Sint Nicolaas met zijn mijter en zijn staf staat. Onder Sint Nicolaas bevindt zich de voordeur van de basiliek. Die zit potdicht.
“Tja, ik ben hier ook nog nooit geweest,” zegt Jilhan. Waar de officiële ingang voor ratten in dit gebouw zit, is nog even zoeken. Jilhan neemt de voorgevel in zich op. Ze bekijkt goed wat de mogelijkheden zijn om binnen te komen. “Kom mee,” zegt ze kordaat en steekt de straat over. Behendig klimt ze tegen de muur van de basiliek omhoog met Rick in haar kielzog. Ze hoeven niet zo hoog te klimmen om in de ruimte te verdwijnen tussen de basiliek en het daarnaast gelegen pand. De ratten klimmen en klauteren verder totdat Rick van achteren roept: “Stop, wacht even! Ik ruik collega´s.” Vanuit een smalle doorgang steekt een bruine rat zijn kop om de hoek. “Goedenavond, we krijgen bezoek zo te zien.”
Jilhan stelt zich netjes voor aan de rat, die Lucas heet, en vertelt wat hen naar de basiliek voert.
“Gekke geluiden? Huh, niks van gemerkt, hoor,” zegt Lucas verbaasd. “Maar, soms weet je niet wat er allemaal tussen hemel en aarde gebeurt; het is tenslotte wel een heilige en magische plaats, zo´n basiliek. Als je wilt vergezel ik jullie op jullie zoektocht naar het spook van Sinterklaas. Ik verzorg voor jullie een speciale geestelijke rondleiding. Ik denk dat ik jullie wel kan helpen bij het oplossen van het mysterie,” zegt Lucas vrolijk.De drie ratten lopen achter elkaar aan, kruip-door-sluip-door langs duistere ondoorgrondelijke rattengangetjes, totdat ze uiteindelijk in de grote basiliek recht voor het altaar staan.
Jilhan en Rick kijken naar de bronzen voet van het altaar waar een beeltenis is te zien.
“Wat stelt dit voor?” vraagt Jilhan aan Lucas.
“Je ziet hier het mirakel van Amsterdam,” antwoordt Lucas. “Een mirakel is een bovennatuurlijk wonder, er is geen verklaring voor te geven. In de kerk geloven de mensen dat het de hand van God is die het mirakel liet gebeuren.”
“Wat was dan zo´n wonder?” vraagt Rick Reuzeneus.
“In het jaar 1345 braakte een zieke, stervende man in de Kalverstraat de maaltijd die hij net had gegeten uit, tezamen met de hostie die hij eerder had gekregen van een priester. Een hostie is een belangrijk kerkelijk symbool, moet je weten. Het is een plat stukje brood, dat het lichaam van Jezus representeert. De priester geeft zo’n heilige hostie aan de gelovigen in de kerk. Het braaksel van die zieke man met daarin de heilige hostie werd opgeveegd en zoals de kerk dat voorschrijft, in het haardvuur geworpen. Toen men de volgende ochtend het haardvuur wilde aanmaken, bleek de hostie ongeschonden in de as te liggen. Dat was toch echt mirakels!”
Jilhan en Rick kijken elkaar aan. “Oké… hoe zit dat dan?” Beide ratten hebben even tijd nodig om het verhaal binnen te laten komen.
“Zou Dikke Bertus misschien de geluiden die hij die nacht hoorde aan dit verhaal, dit mirakel, hebben gekoppeld?” vraagt Jilhan aan Lucas.
“Tja, dat vermoed ik ook”, antwoordt Lucas. “Want de volgende ochtend lag bij het altaar op de marmeren vloer een dronkaard te midden van zijn eigen kots zijn roes uit te slapen. Die had duidelijk te veel kroegen bezocht. Dat moet Bertus gehoord hebben!” De ratten lachen alle drie luid om de zuiplap.
“Dat is dan de verklaring van het eerste deel van het mysterie van Sinterklaas,” oppert Jilhan enthousiast. “En nu, het tweede deel van het mysterie, de spookverschijning van de heilige Sint Nicolaas. Hoe verklaar je dat?”
Lucas schiet in de lach. “Dat is niet zo lastig om op te lossen. Die bezopen kerel was verkleed als Sinterklaas. En het toeval wilde dat het die nacht van zaterdag op zondag slecht weer was. Het stormde en onweerde. De wind huilde rond de torens van de kerk. Vandaar de lichtflitsen die Dikke Bertus zag.”
“Hoe kwam het dat Bertus het gejammer van kinderen hoorde in het huilen van de wind? Hij zou als oude bewoner van de kerk toch moeten weten hoe de wind rond de torens kan gieren?” vraagt Rick.
“Voor het antwoord hierop stuur ik jullie naar het pand op de Dam nummer 2,” antwoordt Lucas. “Daar kun je het antwoord vinden op dit laatste deel van het mysterie. Ga wel vroeg in de ochtend als het licht begint te worden. Dan kun je nog één van de bewoners van het gebouw spreken. Vrienden, ik wens jullie nog een mooie nacht en succes met jullie laatste opdracht.”
Jilhan en Rick nemen afscheid van Lucas en vertrekken. Op weg naar de Dam doen ze zich nog uitgebreid tegoed aan alle heerlijke hapjes die ze in prullenbakken vinden. Tegen het ochtendgloren staan ze voor het pand op de Dam en kijken omhoog. Dan valt hun oog op de gevelsteen in de muur, met daarop de figuur van Sinterklaas.
“Dit heeft ook weer met Sint Nicolaas te maken. Maar, hoe?” vraagt Rick.
De ratten kijken om zich heen of er een levend wezen in de buurt is die hulp kan bieden. Boven vanaf het dak kijkt een stadsduif met een strak blauwgrijs verenpak en twee blauwe banden op de vleugels naar beneden. Olivier heeft de ratten al snel opgemerkt en laat zich in een elegante zweefvlucht naar beneden vallen en landt klapwiekend naast de twee onderzoekers.
Jilhan en Rick vertellen Olivier de reden van hun komst. “We hoorden jou dat verhaal aan je vrienden vertellen bij het Centraal Station. En Lucas vertelde in de basiliek over het Mirakel van Amsterdam en ontrafelde zo ‘n gedeelte van het mysterie van Dikke Bertus.”
“Ahá, dát was het dus, gewoon ‘n zuiplap in Sinterklaas kostuum!” roept Olivier enthousiast.
“Maar kun jij ons helpen met het laatste deel van het mysterie? Die huilende kinderen?”
Olivier knikt een paar keer met zijn kop: “Jaaaaa, ik snap het! Nu valt voor mij ook het laatste puzzelstukje op z’n plaats.” Hij wijst met de punt van zijn vleugel omhoog: “Kijk eens goed naar die gevelsteen! Wat zie je dan?” Jilhan en Rick bestuderen de steen.
“Daar,” vervolgt Olivier, “zie je drie huilende kinderen in een tobbe zitten. Dat is een verwijzing naar een oude legende van Sinterklaas. Hij kwam eens bij een herberg, waar het niet pluis was. Daar was beslist een wonder nodig, vond Sinterklaas. Want de waard van die herberg roofde kinderen, hakte ze in stukken en verwerkte ze in zijn gerechten. In de kelder van de herberg vond Nicolaas in een tobbe drie gedode en ingezouten kindertjes. Door een zegenend gebaar boven de tobbe wekte Sint Nicolaas de kindjes weer tot leven.”Rick trekt een dikke rimpel boven zijn ogen. “Hm…,” zegt hij aarzelend, “maar dat verklaart nog niet waarom Bertus meende huilende kinderen te horen. Hoe zit dat?”
Olivier lacht. “Een tijdje geleden stond ik samen met Dikke Bertus voor deze gevelsteen en vertelde ik ook aan hem de legende. Wij duiven kunnen veel, weet je. Toch kan ons brein niet alles bevatten wat er gebeurt. Ik denk dat die spooknacht in de kerk met Bertus aan de haal is gegaan… En onze verbeeldingskracht, tja, die kent geen grenzen. Dat maakt het leven juist spannend, toch?”
Mijn huis
Hallo! Ik ben Dragos, een zwarte rat. Dit is een foto van mij, die heb ik op facebook staan. Op deze foto ben ik nog een stuk jonger en mooier. Zo knap ben ik eigenlijk niet meer. Mijn oren zijn inmiddels gerafeld en ik heb littekens op mijn kop en staart. 🙁
Je kunt mijn profiel op faceboek bekijken. Ik heb al heel veel likes. Maar wat doet dat er eigenlijk toe? Het zegt helemaal niets over wie ik ben. Mijn ouders hebben mij Dragos genoemd. Je spreekt dat uit als ´Draa-gosj´. Dat betekent in het Roemeens ´vredig´. Dat is best leuk bedacht, vredig. Ik vraag mij wel af, wat verwacht je dan van mij? Want de wereld waarin we leven met elkaar is niet zo vredig en hoe kan ik zorgen dat het vrediger wordt? Dat vind ik nog niet zo gemakkelijk. Ik doe zoveel mogelijk mijn best.
Dit is een foto van mijn huis. Ik woon hier niet alleen, daar is het veel te groot voor. We zijn hier met een grote groep bewoners. Het is een drukte van jewelste in huis met al die verschillende soorten dieren. Ja, en dan hebben we hier ook nog iedere dag heel veel mensen over de vloer. Van over de hele wereld komen ze naar Amsterdam. Nee, het is absoluut niet saai. Je kunt het soms zo gek niet bedenken, ik beleef hier van alles: spannende, maffe, ontroerende, gevaarlijke, lieve en leuke dingen. Ik zal je vertellen: hier wonen is één groot avontuur.
Straks ga ik je mijn huisgenoten en vrienden voorstellen. Voordat ik dat doe, vertel ik wat meer over dit bijzondere huis. Mijn huis is namelijk een oud treinstation, het Centraal Station van Amsterdam. Misschien ken je het wel.
Het is een statig gebouw en staat op een eiland in het water. Aan de achterkant van het station heet het water het IJ. Het IJ is een deel van een belangrijke waterweg van de Noordzee naar het IJsselmeer. Hier zijn de havens. Als je aan de voorzijde het station uitloopt, kom je in de binnenstad van Amsterdam.
Dagelijks komen en gaan zo’n 250.000 treinreizigers van het Centraal Station van Amsterdam, allemaal mensen met hun bagage en soms vergezeld door hun dieren. Ze hebben vaak haast om de trein te halen. Overdag lijkt het wel een grote mierenhoop, met krioelende mensen die elkaar voorbij rennen of verveeld – of woedend wegens vertragingen – op de trein staan te wachten.
Net als veel andere gebouwen in Amsterdam, is het station gebouwd op houten palen. 8.687 houtenpalen voorkomen dat het gaat verzakken. In 1889 werd het station geopend. Daarna is het almaar groter geworden, zodat er steeds meer treinen konden rijden. De reizigers kunnen als ze uit de trein stappen zo weer verder reizen. Want bij het treinstation vertrekken bussen, trams, een metro en in het IJ vaart ook een veerpont. Vanuit de hele wereld meren schepen aan in de verschillende havens. Amsterdam is een echte wereldstad!
Ik vertelde al dat we met veel dieren in het stationsgebouw wonen: duiven, kakkerlakken, muizen, spinnen, ratten en nog veel meer dieren. Dan is het soms lastig om je eigen plek te vinden. Gelukkig heb ik een hol waar ik overdag rustig kan slapen. Het is een ruim hol, helemaal voor mij alleen. Naast alle bewoners komen er nog veel meer dieren voorbij, zoals de sperwer, honden, katten, eksters, meeuwen. Teveel om op te noemen. Ik zal je de profielen laten zien van enkele dieren die je hier regelmatig kunt tegenkomen. En wat zo leuk is, ze zijn allemaal bijzonder!
Herrie Berry
“Ik ben een stadsduif, geboren op de kaasmarkt in Alkmaar. Ik mis een poot en ben daarom gehandicapt. Tegenwoordig woon ik in Amsterdam. Het is hier leuk wonen. In Amsterdam kom ik zoveel verschillende dieren tegen en er gebeurt hier ook zoveel! Dat is gaaf, Amsterdam is een wereldstad. Toch begint het bij mij soms te kriebelen, want ik wil graag meer van de wereld zien.”
Amazilia
“Ik ben Amazilia, een jonge duivin met heel veel swag … Als ik aan kom vliegen of langs loop, draaien de doffers zich allemaal om en kijken mij na. Mijn vriendinnen vinden mij ook helemaal geweldig. Ik kan heerlijk samen met hen veren poetsen en kletsen.”
Gazza Ladra
“Ik ben een echte baas! Ik heb mijn eigen gang van eksters, super wreed. Je kan mij en mijn killersmatjes vinden door heel Amsterdam. Waar wat is te halen, daar zijn wij. Mijn naam is Gazza Ladra, dat betekent ‘stelende ekster’. Zeg maar gewoon Gazza.”
Jilhan
“Een bruine rat ben ik. Jilhan is mijn naam. Het is een Turkse meisjesnaam en betekent universum. Het universum is een duur woord voor het heelal. Of het door mijn naam komt dat ik astronomie wil studeren? Dat zou kunnen. Ik heb grote interesse in de theorie van de oerknal.”
Witje
“Ik ben Witje, een labrador retriever, een blindengeleidehond. Ze zeggen wel dat ik een heel gevoelige hond ben. Dat is ook zo. Soms voel ik mij verdrietig, omdat ik nooit meer moeder kan worden. Ik ben gek op treinen en muziek. Mijn baas is violist. Samen met hem reis ik door heel Nederland.”
Rick Reuzeneus
“Vind je het gek dat mijn vrienden mij Rick Reuzeneus noemen? Ik steek overal mijn zwarte rattenneus in. Ik ben grenzeloos nieuwsgierig en loop gewoon mijn neus achterna. Want ik ruik als de beste, niets blijft voor mij verborgen. Later word ik journalist. Als er dan wat gebeurt, kan ik vooraan staan 😉“
Ik heb nog veel meer vrienden op Facebook. Je komt ze binnenkort vanzelf wel tegen. Zo, nu weet je om te beginnen een beetje meer van mij, waar ik woon en wie ik dagelijks ontmoet op het Centraal Station. Dan ga ik je later vertellen wat ik hier allemaal beleef.
Tiktak
Intro
Een groep spreeuwen is kwetterend neergestreken in de bomen voor het Centraal Station.
“Wat ‘n pokkeherrie maken die beesten,” zucht Yassira.
“Wat zeg je?” vraagt Jenthe.
“Ik zei,” schreeuwt Yassira, “de app dóet het! Yes, we-did-it!”
“Als je broer niet had geholpen, was ‘t mij nooit gelukt hoor,” zegt Jenthe.
“Maakt niet uit, we kunnen beginnen!” Yassira heeft de hit ‘Monky Dance’ gevonden op haar telefoon en danst luid zingend in het rond. “Dance for me, dance for me, dance for me, oh-oh-oh!”
De spreeuwen vormen het achtergrondkoortje, het lijkt wel of het zo hoort.
“We kunnen onze performance op TikTok zetten, én op YouTube en Insta!” zegt Yassira, half buiten adem. “Dan krijgen we wel duizenden volgers. De Station Birds! We worden beroemd, mark my words.”
Taktik!
Het groepje spreeuwen in de bomen voor het Centraal Station is volop in beweging. Het is zomer. Ze duwen, springen, vliegen op, veranderen van plek en kwetteren druk door elkaar. De zon zet de groep in het volle licht. Onder de spreeuwen, op het plein, haasten de mensen zich van en naar het station. Op de stoep houden twee meisjes met hun gespring en gezang de reizigers op. Trams wachten en wisselen elkaar af. “Ting, ting,” klinkt het ongeduldig. “Opzij, dames!” In de groep spreeuwen komt rust.
Dat is het moment voor Nen, een jonge spreeuw met een glanzend gespikkeld verenpak. Hij springt van de ene tak naar de andere tak en roept heel hard: “TIKTAK!” De spreeuwen kijken vol verwachting naar hem. Ze zijn muisstil. Nen steekt zijn borst vooruit, slaat even met zijn vleugels en begint:
Als het gedicht is afgelopen, springt Nen terug op zijn tak en zegt: “TAKTIK”. De andere spreeuwen reageren enthousiast. “Wat ‘n leuk idee, zo’n spelletje!” “Hoe kóm je erop, Nen?”
Sommige spreeuwen steken hun teen omhoog als blijk van waardering.
Dan roept Iba, een kleine jonge spreeuw met een jas van lichte spikkelveren luid: “TIKTAK!”. Ze springt naar een iets hogere tak in de boom. Alle spreeuwen zijn stil en kijken nieuwsgierig naar Iba. De kleine vlugge spreeuw springt omhoog en maakt een koprol in de lucht en komt weer op beide pootjes op de tak terecht. Dat doet ze nog twee keer. Daarna eindigt ze met ‘TAKTIK’ en springt weer terug op de tak waar ze zat.
Iba kijkt naar de groep spreeuwen. Het blijft stil. Ze krijgt niet veel reacties en de reacties die ze krijgt, zijn lauw.
“Wel leuk.” “Kan ik ook.” “Boeie, is dat het?” Er zijn ook teentjes die omlaag wijzen.
Het spelletje Tiktak wordt een hype op het Centraal Station en in de stad. Niet alleen de vogels spelen het, ook de ratten, de muizen en zelfs onder honden en katten is het trending! Corrie, een spreeuw met een verenkleed uit de vorige eeuw, trippelt over het stationsplein. In een hoek bij het stationsgebouw ziet ze een spreeuwtje ineengedoken zitten.
“Kan ik je helpen?” vraagt Corrie vriendelijk. Ze kijkt in de treurige ogen van de jonge vogel. “Wat mankeert je? Ooh, ik zie het. Jij bent Iba. Je deed een paar dagen geleden mee met het spelletje Tiktak. Jij maakte drie keer een koprol in de lucht. Nu herken ik je. Nou, dat doe ik je niet meer na! Knap hoor!” De blik in de ogen van de jonge spreeuw blijft hetzelfde: diep down. “Hoe komt het dat je zo verdrietig voelt? Ga je mee? Dan halen we wat lekkers in het station.”
Iba staat op en drentelt achter Corrie aan. Samen vliegen ze het stationsgebouw in en landen voor de winkel met broodjes. Af en toe een kruimel pikkend, vertelt Iba haar verhaal. “Ik speel het spelletje Tiktak nog niet zo lang. Ik kan een paar acrobatische kunstjes en ook een paar echt kekke dansjes.”
“Gisteren heb ik ook weer meegedaan,” vervolgt Iba. “Na afloop kwam een prachtige groene halsbandparkiet aanvliegen. Hij was echt een hottie! Virgilio zei hij dat hij heet. Ik vond hem echt heel gaaf. Hij vroeg of ik met hem mee wilde naar het Westerpark. Eerst was het nog leuk. Habibi, noemde hij me. Hij zei hoe mooi hij me vond en ik kreeg lekkere hapjes. Hij zette me nummer één op ‘n speciale lijst, hij zei dat ik heel bijzonder was. Maar toen ging hij zijn vrienden erbij roepen…”
Iba valt stil. Er gaat een rilling door haar heen. “Virgilio ging… Hij ging óp mij zitten! Hij hield mij met zijn klauwen in een ijzeren greep. Zijn matties hitsten hem op. En ze wilden mij ook vasthouden. Als die ekster niet toevallig langs was komen vliegen, weet ik niet wat er zou zijn gebeurd.” Iba begint te huilen. “Dat was afschuwelijk! Toen ik terugkwam, hier bij het Centraal Station, was mijn ellende nog niet over. Het leek alsof iedereen al wist wat er was gebeurd. Er werden kwetterberichten rondgestrooid over Virgilio en mij. Smerige dingen werden over mij gezegd. Ik voel mij zo vies! Ik weet nu dat de groep halsbandparkieten uit het Westerpark beslist niet mijn vrienden zijn. Maar… dat ik ook de spreeuwengroep niet kan vertrouwen, dát vind ik het ergste!”
Als een lieve oma slaat Corrie haar vleugel om Iba heen. “Jouw spreeuwengroep bestaat uit jonge vogels. Die doen en zeggen soms heel domme dingen. Ik ga met je mee naar ze toe, want ik wil graag met die jonkies praten.”
De avond valt op het moment de groep jonge spreeuwen vrolijk met elkaar zit te kwetteren in de bomen voor het Centraal Station. Corrie en Iba komen aanvliegen en voegen zich bij de groep.
De vogels kijken allemaal eerst naar Iba en dan naar Corrie. Het wordt stil in de groep. Corrie ademt in, bekijkt haar publiek en roept dan luidkeels: ”TIKTAK!” Ze springt van haar tak op een andere tak. Met haar ene poot slaat ze de maat. Haar oude lijfje begint eerst voorzichtig en dan met schwung te bewegen. Corrie rapt:
“Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.
Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.” [tekst © Stef Bos]
Het is compleet stil in de boom. “Dus, lieve spreeuwen,” zegt Corrie, “wat heb je nodig om fijn en veilig Tiktak te spelen?
1. Bij Tiktak spelen denk je goed na voordat je speelt.
2. Zo bescherm je jezelf tegen ongelukken en verleiders;
of ze nou groen zijn, oranje of zwartgevlekt.
3. Zo kun je leugens en roddels vermijden.
Iedereen die op deze manier Tiktak speelt, geef ik een dikke boks!
Bij het recht om te zeggen wat je denkt,
hoort de plicht om te denken over wat je zegt.”
Corrie slaat haar vleugels uit en verdwijnt de avond in. Van ver horen de spreeuwen: “TAKTIK!”
6 t/m 13 november 2021 was de Week van de MediaWijsheid. Thema: Gezond Mediagebruik
Lees de 1e alinea ‘INTRO’ helemaal bovenaan en beantwoord de mediavraag:
Hoe gebruiken Yassira en Jenthe media om gezond te blijven?
a. Ze gebruiken een app die hun schermtijd bijhoudt om ervoor te zorgen dat ze niet te lang op hun telefoon zitten
b. Ze zoeken tips op internet over hoe ze gezond media kunnen gebruiken
c. Ze dansen, zingen en bewegen voor een video op TikTok, Instagram en YouTube
d. Ze gebruiken een gezonde voedingsapp om te weten wat ze het beste als tussendoortje kunnen eten
Verandering doet leven
Al dagen hangt er een mist over Amsterdam en het Centraal Station. De deken van mist tempert de geluiden van rijdende, remmende en rangerende treinen. Om half vijf ‘s middags is het al praktisch donker en ‘s ochtends pas tegen 9 uur maakt de schemer plaats voor daglicht. De nacht duurt lang voor Dragos en hij voelt zich de laatste dagen moe en uitgeblust. In de schemering treft Dragos zijn goede vriend Herrie Berry. De duif met zijn gehandicapte poot trippelt onhandig op het perron tussen de benen van een groepje wachtende reizigers, op zoek naar eten.
“Hey Dragos, je ziet er vermoeid uit man, je lijkt wel een verschroeid wentelteefje,” begroet Berry de zwarte rat.
“Ook goeiemorgen… Het is wintertijd en ik voel mij niet op mijn best, de nachten duren te lang en ik heb slaaptekort. Ik vind het zwaar op het moment. Het duurt nog zo lang voordat de zon weer doorbreekt en het voorjaar is.”
Berry kijkt bezorgd. “Dan is het misschien een goed idee om er even tussenuit te breken. Doe eens gek en pak de internationale trein.”
“Ja, en dan? Waar ga ik naar toe?”
“Dat maakt niet uit, een andere omgeving geeft je nieuwe impulsen: nieuwe vriendschappen, nieuwe grapjes, ander eten. Het zal je goed doen.”
Dragos kijkt met een vermoeide blik naar de manke duif. “Hoor wie het zegt,” zegt hij geïrriteerd. Berry legt zijn vleugel vriendschappelijk om Dragos’ schouder en zegt: “Deze vriend zegt dat met een goede bedoeling!”
“Ja, dat weet ik ook wel.”
“Van perron 15a om 15 minuten over negen vertrekt de internationale trein. Als je een sprintje trekt haal je de trein nog. Kom schiet op!”
Dragos begint te rennen. Berry vliegt met hem mee naar perron 15a.
”Waar gaat die trein naar toe?” roept Dragos.
“Antwerpen, België, goede reis!”
De conducteur blaast net op zijn fluit wanneer Dragos hijgend bij de gereedstaande trein aankomt. De rat springt in de volle trein met passagiers. De deuren sluiten zich en de trein zet zich in beweging. Dragos schiet langs de benen van de reizigers en verstopt zich achter de koffers en tassen op de vloer. Even op adem komen. De trein schudt wild heen en weer als hij over de verschillende wissels rijdt bij het verlaten van het station, waarna hij in een vloeiende cadans komt. Dragos gaat op zoek naar een plek waar hij lekker kan slapen tijdens de reis. In een treincoupé onder een bank vindt hij een geschikte plaats. Hij rolt zich op om te slapen. Het duurt niet lang of hij voelt dat hij niet alleen is. Hij opent zijn ogen en voor hem staat een grote gespierde bruine rat. Dragos schrikt.
“Goedemorgen, mag ik mij bij u vlijen om even te dutten?” zegt een vriendelijke donkerbruine stem met een zachte ‘g’. “Ik zal mij even voorstellen. Ik ben Basiel. Ik ben een Belg en ga naar huis.”
Dragos richt zich op en kijkt in de donkere ogen van de vriendelijke rat. Hij voelt plots zijn adem in zijn keel haperen, zijn hart slaat over en hij hapt naar adem. “Uhh, ja, natuurlijk. Kom erbij liggen, het is hier rustig … Ik ben Dragos uit Amsterdam. Ik ga een paar dagen naar Antwerpen. Even uit de sleur van alle dag en inspiratie opdoen.”
“Zijt ge eerder in Antwerpen geweest?”
“Nee, nog nooit.”
“Ik kan u de weg wijzen en een slaapplaats bieden als ge dat wenst.”
“Dat is erg vriendelijk, je kent mij niet eens. Ik wil je niet tot last zijn.”
“Nee, dat klopt. Ge kent mij niet, maar ik heb u wel eerder gezien. Gisteren op het Centraal Station in Amsterdam, toen u een jonge duivin ervan weerhield om onder de trein te springen. Ik was onder de indruk hoe u haar kon overreden van haar plan af te stappen.”
Dragos kijkt bedroefd: “Ja, ik was net op tijd…”
“Allez, met personen zoals u is het bestaan plezant! Ik zal u het Antwerpse uitgaansleven tonen.”
Dragos is onder de indruk van Basiel. Zijn manier van spreken met de zachte ‘g’ en de bijzondere intonatie klinken als muziek in Dragos’ oren. Hij kan zijn ogen niet van de grote gespierde rat afhouden. Zijn stemming is in een ommezien omgeslagen. Dragos voelt zich vrolijk, nieuwsgierig en op zijn gemak. De twee ratten maken grappen en hebben veel plezier. Zo vliegt de reis voorbij en om half elf opent de trein zijn deuren in het station van Antwerpen, het huis van Basiel waar hij met honderden andere dieren woont.
Dragos bewondert de schoonheid van het Antwerpse treinstation. Het gebouw met de indrukwekkende koepel wordt in Antwerpen ook wel Spoorwegkathedraal genoemd. Dragos is blij het advies van Herrie Berry te hebben gevolgd. Deze nieuwe stad is een fantastische plek om te zijn.
Hij geniet ervan Basiel dwars door Antwerpen te volgen, terwijl deze regelmatig enthousiast roept: “Ik heb goesting! Ik heb goesting!” Goesting in frieten, goesting in worst, goesting in slapen. In de stad kijken ze naar beeldhouwwerken, bewonderen stiekem prachtige schilderijen in een museum en ze bezoeken een popconcert.
“Kijk, daarboven op de punt van de gevel van dat gildehuis zie je een cupidobeeldje!” Basiel wijst naar boven. “…en hier kun je achter de chocolaterie heerlijke pralines vinden… en deze bruine kroeg schenkt het lekkerste bier!”
De dagen in Antwerpen schieten voorbij. Ze eten, ze lachen en ze praten honderduit totdat de tijd is gekomen voor Dragos terug te keren naar Amsterdam.
Op het perron nemen Basiel en Dragos afscheid. De twee omhelzen elkaar warm.
“In augustus kom ik weer naar Amsterdam. Ik zie u dan bij de Botenparade!”
Achter de rugzakken van een groep jonge mannen, met een grote glimlach op zijn gezicht, zit Dragos in de trein terug naar Amsterdam. “Wat mij deze dagen is overkomen… Ik weet het niet. Ik voel mij gelukkig en vol energie. Ik kan wel juichen.”
Het beeld van het vriendelijke gezicht van zijn nieuwe vriend wil niet meer van zijn netvlies af. “Wat gebeurt er met mij? Ik moet aldoor aan Basiel denken. Ik voel me heel erg in de war… Ik lijk wel verliefd. Kan dat dan? Ik ben verliefd op een man!”
De rails piepen als de trein langzaam het Centraal Station van Amsterdam binnenrijdt. Bij het verlaten van de trein ziet Dragos dat Herrie Berry hem opwacht.
“Welkom thuis, Dragos! Wow, wat zie je er goed uit, vriend: je vacht glanst en je ogen stralen. Vertel, wat heb jij allemaal meegemaakt?”
Bijna-doodervaring
“… en toen ik daar onder water aan het zwemmen was werd ik plotseling tegengehouden. Ondanks dat ik heel erg mijn best deed, kwam ik steeds moeilijker vooruit. Zwemmen werd steeds zwaarder. Ik voelde dat iets als een halsband om mijn nek zat. Ik worstelde om de band van mij af te trekken. Met mijn poten krabde en duwde ik tegen het wurgkoord dat zich alsmaar strakker om mijn nek spande. Ik wist dat ik geen tijd te verliezen had, ik was al langer dan een minuut onder water, … ik werd benauwd en verloor kracht, … toen ging het licht uit. Het laatste wat ik mij herinner zijn de beelden van het groenkleurige water met daarin meedeinende stukken plastic, dopjes, touw … het ging als in slow motion, ik werd heel rustig …”
Dragos de zwarte rat haalt diep adem. Het is net alsof hij het opnieuw beleeft. Zijn ogen staan angstig en rond zijn snuit parelen druppeljes zweet. Een grote groep dieren luistert naar het verhaal van Dragos. Het is krap in de oude rioolbuis. Een muis is op de rug van een rat gaan staan, de zoetwaterkreeft staat vooraan en Rick, een rat met een grote neus, staat achteraan op een leeg plastic potje en kijkt over de groep heen.
“Vertel verder Dragos! Wat gebeurde er toen? Hoe heb je je bevrijd?”
“Ik heb mijzelf niet bevrijd. Nee, dat was te mooi om waar te zijn. Als Ali er niet was geweest, had ik het niet kunnen navertellen. Ali was mijn redder. Hij heeft die snoekbaars verjaagd …”
“Wat zeg je nou? Ali, snoekbaars? Hoe zit dat?” Het groepje dieren in de rioolbuis is bloednieuwsgierig. De ratten dringen zich in de nauwe buis naar voren om Dragos’ verhaal te horen.
“Ja, op het moment dat ik mijn bewustzijn verloor zwom een snoekbaars voorbij. Dat monster zag in mij wel een lekkere hap. Hij opende zijn grote bek met zijn scherpe tanden en toen …”
“Hoe weet jij dat nou, jij was buiten westen!” merkt Rick Reuzeneus van achter uit de groep scherpzinnig op.
De ratten praten druk door elkaar en kunnen niet wachten om de ontknoping te horen.
“Ssst, stil nou! Laat Dragos vertellen!”
“Yep, ik was bijna kassiewijle. Bijna dood dus. Gelukkig zag Ali alles gebeuren. Hij zat op een meerpaal en keek uit over het water, toen hij zijn veren aan het drogen was. Ali, de aalscholver, die kennen jullie wel. Hij keek naar beneden en daar in het water zag hij die grote snoekbaars. Op datzelfde ogenblik, toen dat beest zijn grote bek met scherpe tanden opende, zag Ali mij, verstrikt in het plastic. De eerste hap van de snoekbaars was mis, hij beet in het plastic. Dat was mijn geluk. Ali twijfelde geen moment en dook het water in. Hij trok mij met plastic en al omhoog en bracht mij naar de kant. Met zijn scherpe snavel knipte hij het plastic rond mijn nek los. Zo heb ik op het nippertje de plasticsoep overleefd.”
Dragos kijkt de andere ratten met een big smile aan. De toehoorders klappen en geven hun reacties: “Heftig verhaal, Dragos! Dat was spannend! Levensgevaarlijk!”
“Ik ben bijna de pijp uitgegaan doordat de mensen al zo´ n zeventig jaar lang overal hun plasticafval laten slingeren. Het water in de grachten, het IJ, de Noordzee en de oceaan zijn zwaar vervuild door de mens. Het lijkt op één grote plasticsoep. Ik kan ‘t gelukkig nog navertellen. Veel dieren niet. Langzaam en gruwelijk sterven dieren in het vangnet van plastics.”
“Wat ga je met je verhaal doen, Dragos?”
“Ik weet het niet, … ik ga het denk ik aan iedereen vertellen; niet alleen aan mijn vrienden, ik ga het aan iedereen vertellen die het maar horen wil, ik ga de dieren waarschuwen. Wat kan ik anders doen?” Dragos kijkt de groep dieren rond. De grote glimlach is allang van zijn gezicht verdwenen. Hij kijkt treurig en laat zijn schouders hangen.
“Helaas kan ik het niet in m’n uppie …”
Van achter uit de rioolbuis klinkt zachtjes getrommel. Een vast ritme klinkt steeds luider in de buis. De dieren kijken om en achter hen staat Rick Reuzeneus op het plasticpotje met één poot de maat te slaan en hij rapt: “Plastic, fantastic … plastic, fantastic … plastic, fantastic …”
“Matties, we gaan met elkaar rappen!”
“Plastic, fantastic … plastic, fantastic … plastic, fantastic …”
Chillen
De zon schijnt uitbundig op de schuine helling langs de spoorbaan.
Dragos ligt in het gras en geniet zichtbaar van de warme voorjaarszon. Vanochtend heel vroeg heeft hij de trein genomen van het Centraal Station naar Station Sloterdijk. Een rat wil ook wel eens wat. De warmte van de zon op zijn zwarte velletje maakt hem loom. Hij krabt over zijn buik. Een zonnebad is goed tegen die hardnekkige jeuk die hem de hele winter heeft geplaagd. Er is net een trein gepasseerd en de konijnen huppelen vrolijk op het groene talud langs de spoorbaan.
Dan zit er verandering in de lucht. Een groepje eksters komt aanvliegen en landt op het gras langs het spoor. Met hun schor en ratelend geschreeuw eisen de zwart-witte vogels met lange staart alle aandacht op. Geschrokken schieten de konijnen hun hol in.
“Ewa, jij chicky, kommez hier jij …”, krijst Gazza Ladra de grootste ekster. Een klein bruin konijntje zit nog in het gras. Gazza loopt langzaam naar het angstige diertje. Dreigend steekt hij zijn vleugels naar voren. Hij gebaart zijn vrienden te komen: “Kom matties, wij zijn welkom bij dit konijntje”. “Dushi, wil met ons spelen, fnitan?
“Ik ben je schatje niet,” werpt het konijntje dapper tegen.
De andere eksters volgen het voorbeeld van hun leider en vormen een nauwe kring om het konijntje. Dragos richt zich enigszins op tussen de grassprieten en kijkt toe hoe de eksters het konijn ingesloten houden. In zijn uppie kan hij niets voor het konijn betekenen. Met zijn buik plat tegen de grond sluipt Dragos door het gras naar een nabijgelegen konijnenhol en verschuilt zich in de ingang.
De eksters zijn steeds dichter bij het konijn gekomen. Vanuit het gat in het talud klinkt het luid: “Ewa, wat zijn jullie aan het doen?”
De eksters houden hun blik op het konijn gericht. Eén van de groep antwoordt: “Wij zijn aan het chillen man.”
“Nakken sukkels, laat dat konijn gaan!”
De eksters draaien tegelijk hun kop naar waar het geluid vandaan komt. Ze kijken in de ogen van Dragos. Dan duikt de groep eksters plotseling tegelijk in de richting van Dragos, die dieper het konijnenhol inschiet.
Het kleine konijn maakt gebruik van het moment en rent een veilig hol binnen. De eksters laten het er niet bij zitten. Schreeuwend staan ze met hun scherpe snavels voor de ingang van het hol waar Dragos zicht verbergt. Poe, dit kan wel even duren.
Intussen staat één van de eksters op de rails en kijkt aandachtig naar één punt. Blinkt daar iets? Gazza is de eerste die de ekster ziet staan turen. Hij kijkt gespannen toe. De ekster trekt met zijn snavel iets glinsterend onder de stenen te voorschijn. Een briljanten ring weerkaatst de zonnestralen. Daarna draaien alle eksters zich om. Ze kijken eerst nieuwsgierig naar het glimmende sieraad en daarna één voor één naar Gazza.
Als alle ogen weer op hem zijn gericht zegt Gazza op dwingende toon: “Brada, geef mij die bling bling.”
De kleine ekster met de glimmende ring rond zijn snavel wipt van de rails om een voorbijdenderende trein te ontwijken. Gazza springt naar hem toe en krijst: “Geef hier, dat is heel veel doekoe!” De kleine ekster vliegt met de buit naar de overzijde van de spoorbaan. Een tweede lange gele trein uit de tegenovergestelde richting raast voorbij. Wanneer de trein is gepasseerd, blijkt ook de kleine ekster verdwenen. Gazza vliegt op en schreeuwt “Dashen!” Alle eksters vliegen razendsnel op, Gazza achterna.
De rust is weergekeerd. Met een brede grijns stapt Dragos uit het konijnenhol de volle zon in. De konijnen laten zich ook voorzichtig weer zien. Dragos steekt zijn hand omhoog, zwaait en roept de eksters na: “Laterzzz!!!!”
Nu huppelt het kleine konijntje naar Dragos en bedankt hem. De grote rat steekt zijn voorpoot omhoog en geeft het konijntje een high five: “Goed gedaan hoor, samen zijn we sterk!”
Gespot
Amazilia is zojuist uit de binnenstad van Amsterdam komen vliegen. Doelgericht vliegt ze met atletische vleugelslagen via de westkant het Centraal Station in. Ze kijkt gehaast rond. Waar zijn haar vriendinnen toch? Dit nieuws wil Amazalia zelf aan de meiden vertellen. Maar de duivinnetjes zitten niet op hun vaste stek in de nok van het Centraal Station. Op hun plek treft ze een paar oude doffers en duivinnen aan, diep weggedoken in hun verenpak. Vlug laat ze zich van de bovenste stalen balk naar beneden vallen. Met gespreide vleugels, even klapwiekend, komt ze elegant op perron 8 terecht. Ook hier ziet ze geen van haar vriendinnen om haar spannende nieuws aan te vertellen.
Amazilia voelt de onrust in haar lijf. Echt, dat nieuws moet eruit! En het is nog veel leuker om het te delen. Amazilia droomt er al jaren van: ontdekt worden. Zo maar op een doordeweekse dag te worden gespot als model. Het blijkt dus te kunnen. Ze ziet het helemaal voor zich. Met de trein naar Milaan en daar paraderen over de pleinen. Alle duiven zouden stilstaan, naar haar kijken, haar bewonderen, naar haar koeren, hun koppen buigen. Daarna onmiddellijk doorracen naar Londen, Brussel en Parijs. Duizenden duiven die haar zouden bewonderen: haar schoonheid, haar gratie, haar prachtige rode verenkleed met parelmoerkleurige nekveren. Ja, iedereen zou zijn best doen om een glimp van Amazilia op te vangen.
Als Amazilia op de Dam komt ziet ze eindelijk haar vriendinnen. De meiden zitten gezellig in het zonnetje in een rijtje op een rand van het Paleis. Vrolijk komt Amazilia aanvliegen en roept al van verre: “Hey, smatjes moet je horen! Wat ik nou heb vernomen, niet te geloven, het is echt mogelijk! Ik had het altijd wel gedacht.”
De duivinnetjes draaien tegelijk hun koppen en kijken Amazilia’s kant op. “Vlug, maak plaats. Ik moet jullie wat vertellen.”
De duivinnetjes gaan opzij en precies in het midden van de groep landt Amazalia. Alle ogen zijn op haar gericht. Als ze er zeker van is dat iedereen naar haar kijkt, begint ze te vertellen: “Weten jullie wel dat bij ons op het Centraal Station een duif is gespot als fotomodel?”
Amazilia laat even een stilte vallen, zodat het nieuws kan binnenkomen.
“Ja, echt. Eén van de duivinnen hier uit de stad is beroemd, helemaal Gucci! En jullie kennen haar allemaal wel. Ze heeft heel veel swag!”
De duivinnetjes kijken Amazilia met grote ogen aan. “Swag?” vragen ze in koor.
“Ja, uitstraling.”
“Wie is dat dan? Vertel, wie?”
De dames hangen nieuwsgierig aan Amazilia’s snavel. Ze geniet van de aandacht die ze krijgt. Zij weet iets wat de anderen niet weten, dat geeft haar een gevoel van macht.
“Nou, ik moet er weer van Dior!” Amazilia springt van het randje, laat zich vallen en komt in een sierlijk glijvlucht midden op de Dam te staan. De duivinnetjes zien haar gaan en volgen onmiddellijk.
Amazilia trippelt parmantig op het plein tussen de mensen en de duiven die hier lopen. Haar snavel steekt ze in de lucht en de andere duiven volgen haar. “Doe niet zo flauw, Amazilia!” roept een stevige duivin met veel witte vlekken. “Vertel verder, wij willen het weten.”
Amazalia draait zich om en kijkt de andere duivinnen aan.
“Nou Prada. Op het Centraal Station is een half jaar geleden een duivin gespot en die loopt nu op het Piazza del Duomo. Dat is het mooiste plein van Milaan!”
“En wie is dat dan?” vragen de andere duiven.
Amazilia houdt de spanning erin, ze geniet zichtbaar van haar positie.
“Ja, ze woont tegenwoordig in het Centraal Station van Milaan. Dat is nog mooier dan ons Centraal Station. Dat station heeft een hele bijzondere bouwstijl. In 1864 werd het gebouwd in art nouveau-stijl. En daarna heeft Arrigo Cantoni het verbouwd naar een neoclassicistisch ontwerp ….”
De duivinnetjes zijn het nu zat, hun geduld is op. Ze gaan voor Amazilia staan en spreken haar direct aan: “Amazilia, houd op! Zeg nou gewoon, wie is dat nieuwe fotomodel?”
Amazilia kijkt eerst naar links, dan naar rechts en vervolgens naar de groep duivinnetjes.
“Ze heet Imaan Hammam.”
De duiven kijken haar aan en vragen in koor. “Wieee….?”
“Imaan Hammam …”
“Die kennen wij niet.”
“Nog noooooit van gehoord …”
“Amazalia, je bent in de war.”
De groep duivinnetjes vliegt tegelijk op en laat Amazilia alleen achter op de dam.
“Armani, Amazilia!”
Crazy Gazza en de Gang
Buiten is het nog koud en guur in de vroege ochtend. Felle regenbuien en harde wind trekken aan de takken van de bomen. De eerste voorjaarstekenen, zoals gele bloemetjes in het gras, puntjes groen aan struiken en bomen waaruit straks de bladeren zich ontvouwen, het gekwaak van de kikkers verraden de komst van de lente.
Twee eksters staan lijnrecht tegenover elkaar in het Westerpark, dat grenst aan de spoorlijn. Gazza Ladre staat tegenover Saar. Om zijn hals heeft hij een lange blinkende zilveren ketting hangen. Achter Gazza staan zijn matties, zijn gang van ekstervrienden.
“Ik ga jou dissen,” sist Gazza. Hij maakt zich groot, steekt zijn nek uit en komt met zijn zwarte snavel dreigend dicht bij die van Saar. Saar geeft geen krimp. Ze heeft een rechte rug, haar poten staan stevig op de grond en haar uitstraling is beheerst en krachtig.
“Voor zonsondergang zijn jullie én dat nest uit het Westerpark! ´Kowed´ zeg ik je!”
Op dat zelfde moment haalt Gazza uit met zijn scherpe snavel. Saar springt hoog op, geeft hem een gerichte zelfverdedigingstrap tegen de borst en vliegt weg.
“In het Westerpark is geen plaats voor jou, trut, bitch!… Wallah!” schreeuwt hij haar kwaad achterna.
De gang van Gazza joelt en schettert luid.
Ekster Saar heeft in het Westerpark samen met haar geliefde Mert een nest gebouwd in een hoge berk. Nee, niet zo´n gewoon nest van takken. Een origineel en onderscheidend nest. Niet zo´n ‘dertien in een dozijn’ nest, zoals alle eksters hebben. Je kent ze wel, zo´n lawaaibosje van takken hoog in de boom. Saar wilde wat anders, ze wilde een opvallend en afwijkend nest. Daarvoor was ze met succes op zoek gegaan naar bijzondere materialen. Als iets een gekke vorm had of een mooie glinstering, nam ze het mee naar het nest. Hiermee heeft ze het nest versterkt en verfraaid. Het nest ziet er nu heel spectaculair uit. Een oude kerstslinger, goudkleurig, is met precisie in de rand van het nest verweven. Een stuk zilverpapier, een plat getrapt aluminium blikje en een lange blinkende zilveren ketting steken tussen de takken van het nest. Het nest is zo fraai, dat het als echt kunstwerk niet zou misstaan in een museum. Het is onmogelijk dat er een tweede van bestaat!
Totdat Gazza met zijn gang van eksters op het gazon voor de berk landde. “Kijk, matties, daarboven allemaal blingbling!” Zo kwam Saar recht tegenover Gazza te staan.
Als Gazza en zijn raddraaiers zijn vertrokken, staren Saar en Mert met een treurige blik samen over het groene water van de vijver.
“Wat gaan we doen? Ons nest afbreken en een nieuwe plek vinden of wachten we af tot vanavond de zon ondergaat?” vraagt Mert aan Saar. Hij kijkt haar vertwijfeld aan en krabt met zijn poot aan zijn kop, “ … en ons nest door een stel agressieve idioten laten vernielen?” vraagt Saar. “NEE, NEE en nog eens NEE!”
Saar weet van geen wijken. “Wij zijn vrij om hier in het park een nest te bouwen, een nest dat wij mooi vinden, zoals wij dat willen. Gazza bepaalt niet alles hier!”
Ondertussen komt een groepje halsbandparkieten aanvliegen. “Wat een stelletje klerelijers zijn die eksters!” roept een halsbandparkiet in plat Amsterdams. De halsbandparkieten zijn hoogst verontwaardigd. Met schel geschreeuw laten ze hun ongenoegen horen.
Een stel eksters landt op het gras. “Dat laat je je niet gebeuren!” Steeds meer dieren voegen zich bij Saar en Mert. Spreeuwen, stadsduiven, een konijn en een groepje kikkers hebben het blijkbaar allemaal zien gebeuren. Vanuit het water van de vijver kijken een zwaan en een paar wilde eenden toe.
Het konijn stapt naar voren, “Je laat je niet wegjagen! Wij staan achter jullie!”
“Dat ben ik ook niet van plan, ik blijf hier,” zegt Saar.
“Dat kun jij niet alleen,” zegt een kleine groene kikker. “We moeten wat verzinnen om Gazza en zijn bende tegen te houden.”
Achter Saar en Mert staan hun vrienden, een kleurrijk gezelschap.
De hele dag zijn de dieren druk bezig. Er wordt heen en weer gevlogen, spullen aangevoerd en in de bomen wordt hard gewerkt met stukken zwart plastic, lange takken, zilverpapier en touw. De stemming zit er goed in. Twee eksters komen zelfs met een oude spiegel aanvliegen.
“Die vonden we in een achtertuin. We gaan Gazza vanmiddag de spiegel voorhouden!” De eksters schudden op hun pootjes van het lachen.
“Dan kan ie zien hoe lelijk hij is!”
“Pas op!” roept het konijn. Op dat moment laten de grappende eksters de spiegel vallen en glasscherven spatten alle kanten op.
Drie spreeuwen staan met opgetrokken schouders de schade op te nemen. “Oeps, dat is nou jammer! Laten we hopen dat het ons geluk brengt.”
Aan het eind van de middag begint het te schemeren. “Iedereen op zijn plaats!”
In het park heerst doodse stilte. Er gebeurt niets. Iedereen is gespannen en in afwachting van wat er gaat gebeuren. De zon zakt in het westen richting horizon. De lucht begint rood te kleuren. Het blijft nog steeds stil. Net als iedereen zich afvraagt of ze nog komen, verschijnt Gazza met zijn gang. Om zijn hals draagt hij nog steeds de lange blinkende ketting.
“Wacht matties! Wat is dit? Niet één nest, er zitten hier wel HONDERD nesten!”
Dan barst een oorverdovend lawaai los. Er ontstaat verwarring. Vanuit de bomen, vanuit de vijver, vanuit de lucht schreeuwen, brullen, kwaken, schetteren en kwetteren de dieren. Gazza en zijn gang staan oog in oog met Saar, Mert en hun vrienden, als ze plotseling verblind raken door fel licht. Er breekt paniek uit. De gangsters sluiten hun ogen, dekken met een vleugel hun ogen af of draaien zich van het licht af. Ze zijn volledig overrompeld en van de wijs. Met stukjes spiegel kaatsen de dieren van de club van Saar de laatste zonnestralen van de dag terug, precies in de ogen van de aanvallers. Die vluchten de avondschemer in.
“Kijk ze nou, die lafaards,” krijst Saar. “Ze kiezen het hazenpad, haha!”
Als ze op de grond kijkt, ligt daar nog een stille getuige: een lange blinkende zilveren ketting.
Dit verhaal is een drieluik en hoopt je te laten nadenken over de vraag: wat gebeurt er als je de controle over je leven verliest? Het eerste deel speelt zich af in 1663, op het moment dat Amsterdam wordt gegijzeld door de pestepidemie. Het tweede deel gaat in op de terreuraanslag in het Centraal Station, augustus 2018. Het laatste deel stelt de vraag: hoe kun je omgaan met situaties die het dagelijkse leven ontregelen?
De pest aan terrorisme
♦ Amsterdam, zomer 1663
Boven in het grote pakhuis De Appel aan de Brouwersgracht vindt de kleine zwarte rat Keila een schuilplaats.
Ze was bang, heel bang. Zo bang was ze ook toen ze met haar familie nog in Portugal woonde en het leven gevaarlijk was. Groepen bruine ratten vielen zwarte ratten aan, vermoordden hen en aten die zwarte ratten op. De bruine ratten hadden de macht over de stad in handen. Ze geloofden dat ze beter waren dan wie ook. Zwarte ratten waren de verschoppelingen. Die kregen overal de schuld van, zonder dat ze iets gedaan hadden.
Dat was de reden dat Keila en haar familie zich verstopten op een groot vrachtschip in de haven van Lissabon. Na dagen varen kwamen ze aan in Amsterdam. Eigenlijk houden zwarte ratten niet zo van water. Toch hoopte de familie van Keila in dit zompige land op een beter leven.
Vlakbij een goot met stinkend afvalwater dat de Brouwersgracht inloopt, stond net een groepje bruine ratten haar op te wachten. Keila had de groep gelukkig snel in de gaten, ze rook de bruine ratten op afstand. Snel klom ze langs de kadewand de andere kant op, buiten het zicht van dat bruine schorriemorrie. Zo stond ze hijgend voor het pakhuis De Appel en keek omhoog naar het indrukwekkende gebouw.
In Amsterdam zijn zwarte ratten in de meerderheid. Toch moet je goed oppassen voor die kleine groepjes bruin tuig die bij de gracht rondzwerven in de schemer. Als ze honger lijden, zaaien ze dood en verderf. Is er genoeg voedsel, dan zijn het grote pestkoppen.
Keila kijkt op haar gemak rond in het grote pakhuis gevuld met de grondstoffen voor de bierbrouwerijen hier aan de gracht. De zolder van het pakhuis De Appel is hemels, met voldoende gerst om alle ratten in Amsterdam te voeden! Genoeg eten is er niet voor iedereen in Amsterdam, weet ze. Niet alleen dieren, ook veel mensen lijden honger en zijn ziek. Er komen hier steeds meer mensen wonen en de stad breidt zich razendsnel uit. Het zijn barre tijden. En alsof het nog niet genoeg is, waart er in de stad een spook rond. Het spook van een enge ziekte. Dit onheil treft vooral arme mensen die wonen in vieze krotten, in smalle steegjes en langs stinkende grachten vol kak, en die onder de vlooien en luizen zitten. Het heet de pest. Het blijkt een fabeltje dat ratten de oorzaak van de pest zijn.
Als Keila zich tonnetjesrond heeft gegeten met gerst, gaat ze tevreden slapen.
Snorrend bedenkt ze: “Ik heb het nog niet zo slecht.”
♦ Amsterdam, 31 augustus 2018
Als Herrie Berry aan het eind van de middag aan komt vliegen op het Centraal Station van Amsterdam, hoort hij de duiven op het perron bij de roltrap verhit met elkaar praten. Ze wapperen nerveus met hun vleugels alsof ze daarmee het gesprek verkoeling geven. Daar moet hij meer van weten.
“Celestine, heb je het gezien vanmiddag?” vraagt Amazilia aan het duivinnetje dat naast haar staat.
Celestine knikt met haar kop: “Ja, ik stond ernaast! Toen ik zag wat er gebeurde ben ik meteen weggevlogen.”
Herrie Berry vliegt een klein rondje en maakt, ondanks zijn gehandicapte poot, een zachte landing. “Wat heb ik gemist vanmiddag? Ik hoor net iets over een terroristische aanslag!”
“Weet je dat dan nog niet? Het station is door politie afgezet en de treinen stonden stil. Dit heb ik nog nooit meegemaakt.” Amazilia kijkt om zich heen. Haar ogen rollen schrikachtig heen en weer.
“Nee, ik weet van niets,” zegt Herrie Berry. “Ik was vandaag een dagje uit op de Albert Cuypmarkt.” Hij kijkt de twee duivinnen ongeduldig aan. “Vertel, wat is er gebeurd?”
“Ik had net allemaal koekkruimels gevonden, toen ik werd opgeschrikt door gegil van mensen om mij heen. Ik stond er midden in! Een jongeman met een mes stak op mensen in. Hij viel ze zo vanuit het niets aan. Het zag er verschrikkelijk uit! Mensen lagen op de grond en allemaal bloed!” Celestine houdt de punt van haar vleugel voor haar snavel.
Amazilia vult Celestine aan: “De politie reageerde als door een wesp gestoken. Ze stonden er meteen. Een politieman schoot met zijn pistool de man met het mes neer. Die man met dat mes, dat was een terrorist!”
“Waarom een terrorist?” vraagt Celestine.
Amazilia trekt een serieus gezicht en zet een gewichtige stem op: “Ik hoorde zeggen dat deze man uit een ver land komt waar oorlog is. Het leven en de gewoontes in zijn vroegere thuisland verschillen heel erg met die van ons land. Hij voelt zich hier niet serieus genomen, hij voelt zich niet erkend en gerespecteerd. Met deze aanslag stelt hij een daad en komt op voor zijn eigen volk.”
Langs het perron stopt een trein, opent de deuren en braakt een horde treinreizigers uit. De duiven fladderen koerend op, het gesprek vervliegt in het lawaai van remmende en vertrekkende treinen.
♦ Amsterdam, heden
Als Dragos in de vooravond de slaap uit zijn ogen wrijft, trippelt hij eerst een rondje. In het schijnsel van de lampen boven het perron ziet hij zijn jongere neefje Rick Reuzeneus aan komen. De zwarte rat op leeftijd vindt het altijd leuk als zijn neefje op bezoek komt.
“Goedenavond oom Dragos, hoe gaat het met je?”
“Jij ook een goede avond en een goede nacht toegewenst. Met mij gaat het okidoki. Fijn dat je mij komt opzoeken! Wat is het goede nieuws in de wereld?”
Rick is nieuwsgierig aangelegd en weet altijd de laatste nieuwtjes te vertellen. “Nou, uhh… niks goed nieuws. Het houdt maar niet op: aanslagen, overvallen, terreurdreigingen, afpersingen. De wereld staat in brand en laat zich van zijn slechtste kant zien.”
“Tja, dat is ook een deel van onze wereld,” mompelt Dragos.
Dat bevreemdt Rick. “Huh? Verbaast dat jou niet? Waarom doen dieren zulke verschrikkelijk dingen?”
“Rick, dat hoort bij ons. Dat zit in ons allemaal, bij de een ‘n beetje meer, bij de ander ‘n beetje minder. De situatie waar je je in bevindt kan daartoe leiden.”
“Kom op, Dragos! Je wilt mij toch niet vertellen dat jij en ik ook daartoe in staat zijn?”
“Jawel, dat wil ik jou vertellen. Het probleem is al zo oud als de wereld. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze verschrikkingen gebeuren. Als armoede en honger heersen, dieren zich verheven voelen boven andere dieren, dieren hebzuchtig zijn en de macht willen, kan het slechtste in het dier boven komen. Hierdoor kunnen ze anderen onderdrukken, buitensluiten en vermoorden.”
Rick kijkt een beetje radeloos naar Dragos. “Jeetje, wat kunnen we daartegen doen?”
Een paar tellen laat Dragos zijn blik afdwalen in de verte. Dan herpakt hij zich. Ondeugend knijpt hij zijn ogen ietsjes dicht. Om zijn mond speelt een glimlach als hij een stilte laat vallen en vertelt:
“Sam en Moos lopen door de Kalverstraat.
Sam ziet een spiegel op straat liggen.
Hij pakt de spiegel op en kijkt erin en zegt:
“He, die gozer ken ik!”
Waarop Moos de spiegel afpakt en ook erin kijkt en zegt:
“Ja logisch, dat ben ik!”
Dragos lacht luid om zichzelf: “In Amsterdam mag iedereen zijn wie hij of zij is. Als we maar goed in de spiegel blijven kijken en voor elkaar blijven zorgen. Begrijp me goed, aan terreur heb ik hartgrondig de klere… uhh, nee de pokke… uhh de typhus… néé, de PEST!”
Op de vlucht
“Amsterdam, Zielbahnhof, wir bitten Sie auszusteigen …”
Op perron 15 komt de Duitse internationale trein aan. Een paar stadsduiven maken een duikvlucht en landen op het perron. Het stelletje scharrelt tussen de uitstappende passagiers. Mannen, vrouwen kinderen met weinig tot geen bagage stappen uit de treinwagons. Ze komen uit een ver land waar oorlog is. Sommigen kijken angstig om zich heen. Een enkeling lacht. Een klein jongetje rent achter de duiven aan. Zijn moeder roept hem. De vogels vluchten het overkapte station uit. Mensen in uniform begeleiden de reizigers naar een ander deel van het station. Hier staat al een andere groep in een lange rij te wachten.
Als de avond valt en het rustig wordt in het Centraal Station, komen de ratten en andere schemer- en nachtdieren te voorschijn. Op het perron staat een groepje bewoners. De knaagdieren zijn druk met elkaar in gesprek.
“Hebben jullie het al gemerkt?” vraagt een kleine bruine rat. “We worden overspoeld met ratten uit de nieuwe metrobuis. Er komt een tsunami van onbekende ratten aan.”
Een grote grijze rat, genaamd Gartje, roept: “Ze nemen onze holen in! We hebben straks geen veilige plaats meer om te slapen. Ze eten al ons eten op! Dat pikken we niet!”
In het Centraal Station zijn de mensen jarenlang aan het verbouwen geweest. Een nieuwe metrobuis staat nu haaks op het Centraal Station. De metro verbindt het noorden met het zuiden van de stad. Dat maakt dat niet alleen de mensen zich sneller door de stad kunnen verplaatsen. Ook de dieren kunnen zich eenvoudiger van de ene naar de andere plaats bewegen.
“Maak je niet druk, dat valt allemaal wel mee,” poogt Rick Reuzeneus zijn medebewoners gerust te stellen.
“Nou, daar vergis je je in!” Gartje steekt een gebalde vuist omhoog. “Gisteren is een schip uit Zuid-Amerika in de Amsterdamse haven afgemeerd. Op het schip zaten wel honderden ratten. Via de nieuwe metrobuis is al dat vreemde volk het Centraal Station ingestroomd. Als ik ze tegenkom sla ik ze op hun muil.”
Rick Reuzeneus zet een stap naar voren en zegt: “Vrienden, mijn neus houdt me nooit voor de gek. Ik heb er nog geen één gezien, laat staan geroken. Ratten verlaten een schip pas als dat gaat zinken. Bovendien, de vogels kwetteren nog niets over gezonken boten. Die beesten zitten dus gewoon nog aan boord. Je staat een broodje aap te vertellen, Gartje.”
Juist op dat moment komt een groepje bruine soortgenoten aanlopen. Rick steekt zijn neus in de lucht en snuffelt. “Hmmm, dit ruikt anders, een geur uit een ver land.”
Gartje springt als een Kung Fu vechter trappend in de lucht. In bokshouding komt hij tot stilstand.
“Mannen, maak je klaar, daar zijn ze! Aanvallen!”
Eén rat maakt zich los uit de groep onbekenden en stapt naar voren. “Buenos días,” zegt hij.
De groep Amsterdamse ratten deinst achteruit, op Rick na. Die blijft staan. De vreemdeling steekt zijn voorpoot uit. Rick stapt naar voren en schudt zijn hand.
Ook hij zegt: “Buenos días.”
“Mi nombre es Alejandro. Cuál es tu nombre?”
“Mi nombre es Rick,” antwoordt deze. De Amsterdammers staan achter Rick en staren naar de groep buitenlanders.
“Pas op Rick! Je moet ze niet vertrouwen! Wat komen ze doen?” Gartje graait agressief met zijn vuisten in de lucht.
Rick knipoogt naar de anderen en zegt lachend: “Altijd handig hè, een paar woordjes over de grens te spreken.”
In rap Spaans spreken Rick en Alejandro met elkaar. Niemand snapt er iets van. Als ze uitgesproken zijn, draait Rick zich om en kijkt naar zijn Amsterdamse vrienden.
“Wie zijn dat? Wat komen ze doen?” roepen de stationsbewoners door elkaar. “Met hoeveel zijn ze hier? Wat moeten ze van ons?”
“Las ratas abandonan el barco cuando se hunde,” zegt Rick. “Dat betekent: de ratten verlaten het zinkende schip. Deze verre familieleden komen helemaal uit Venezuela. Het schip waarmee ze voeren, lag nog maar net in de Amsterdamse haven, toen in een ommezien een legertje rattenverdelgers aan boord stond. Met gif bestreden ze onze weerloze soortgenoten. Er zijn al tientallen doden en ook veel zieken die zullen sterven. Zo zijn de buitenlandse ratten van het schip verdreven.
Ze zitten nu flink in de penarie en vragen onze hulp voor een tijdelijke schuilplaats. Het is de bedoeling dat ze onderduiken totdat er straks weer een schip naar Venezuela vaart. Wie van jullie weet nog opvangruimte, of heeft misschien plaats in zijn eigen hol? Wij Amsterdammers staan toch bekend om onze hulp aan vluchtelingen?!”
Rick kijkt zijn stadsgenoten één voor één aan, laat zijn spierbal zien en zegt: “Dat kunnen wij!”
Smetvrees
Het is nog vroeg in de ochtend. De zon is net opgekomen. Langzaam wordt het station wakker. De eerste treinreizigers lopen naar de gereedstaande treinen. Herrie Berry de stadsduif scharrelt tussen de mensen. Af en toe valt er wat op de grond dat eetbaar is. Een man met in zijn ene hand een tas en in zijn andere hand een croissant laat een spoor van kruimels achter. Ook Amazilia, een stadsduivinnetje, ziet de kruimels. Ze komt naast Herrie Berry staan eten.
Wat sta jij steeds te trappelen naast me?”, zegt ze.
“Daar kan ik niks aandoen.”
“Ik krijg het van jou op mijn zenuwen.”
“Ik heb zo’n jeuk”
“Hoe zo jeuk? Het is toch niet besmettelijk hè?”
“Dat weet ik niet …”
Een spreeuw vliegt laag over en roept: “Hé Amazilia, pas maar op! Die duif heeft smet!”
Amazilia zet een paar passen achteruit.
“Heb jij smet? Zeg dat dan meteen!”
Onmiddellijk neemt Amazilia de vleugels. Met krachtige vleugelslagen vliegt zij steil omhoog tot boven in het station. Op één van de stalen balken, te midden van enkele andere stadsduiven en twee Turkse tortels zoekt zij een plek. Berry kijkt haar na en ziet hoe Amazilia zich druk koerend tussen de andere duiven nestelt. Eerst hebben de duiven alle aandacht voor Amazilia. Dan kijken ze allemaal tegelijk naar beneden naar Berry. Berry voelt zich heel klein worden. Zijn poot doet zeer en hij voelt zich buitengesloten. Overal waar hij komt, keren de vogels hem de rug toe.
Nu het station tot leven komt, zoekt Dragos zijn comfortabele hol op. Tijd voor ratten om te slapen. Hij is moe en rolt zich op, zijn staart om zich heen geslagen. Het duurt maar even dat hij zo ligt. Hij verandert zijn houding en draait zich op zijn rug. Met zijn scherpe nagels krabt hij over zijn buik. Het is warm in het hol. Die jeuk plaagt hem dag in, dag uit en het houdt hem uit zijn slaap. Na zeventien keer heen en weer draaien, kruipt hij uit zijn hol. Hijgend gaat Dragos naar het licht van de ochtend. Door zijn vacht schijnen rode strepen. Hij wordt gek van de jeuk…
Buiten, vlak naast het hol van Dragos, zit Berry ineengedoken. Af en toe trappelt hij met zijn poot. Als Berry Dragos ziet, schrikt hij.
“Ik ga al,” zegt hij en wil wegvliegen.
Dragos kijkt Berry aan: “Mij zit je niet in de weg.”
Berry gelooft Dragos niet en zegt, “Ja, maar ik heb smet.”
“Nou en?” zegt Dragos, “Ik heb jeuk!”
“Heb jij ook smet?” vraagt Berry.
“Nee, ik heb mijt… en dat jeukt als de ziekte. Een mijt is een klein beestje. Ik heb er wel duizend.”
Berry kijkt Dragos ongelovig aan. “Daar heb ik nog nooit van gehoord!”
“Nou, het bestaat echt, als je goed kijkt zie je de mijten in mijn vacht krioelen en overal rode plekjes. Daar hebben ze mij gebeten en drinken mijn bloed. Het wordt ook wel schurftmijt genoemd,” vertelt Dragos.
Berry’s snavel valt open en tuurt naar de mijten in de vacht van Dragos. “Word jij dan niet door de andere dieren met de nek aangekeken?”
“Ja zeker, ik weet dat ik niet meer op alle feestjes word uitgenodigd,” zegt Dragos. Hij trekt zijn wenkbrauwen op. “Zo werkt dat, daar kunnen ze ook niets aan doen.”
Berry tilt zijn poot op. “Kijk, mijn poot wordt helemaal zwart.” Eén teen is al verdwenen en één teen is zwart. Het zwarte teentje valt bijna van zijn poot. “Smet vreet mijn poot op,” zegt hij. Berry laat zijn kop hangen.
Dragos slaat een poot om hem heen en zegt: “Kop op, we hebben allemaal wel wat. Jij smet, ik mijt en iedereen krijgt de schijt. Kom, we gaan samen wat eten vinden, dan bouwen wij ons eigen feestje!”
Noodrem – Een kerstfabel
Een blikje vliegt met een boog door de lucht en valt op de spoorbaan. Een tweede blikje volgt. Gericht, strak en trefzeker raakt het blikje het eerste blikje. Gejuich stijgt op van perron 10a. Een groep jongens met flessen en blikjes in de hand wachten op de laatste trein. De jongens dragen een rode muts, met een witte rand en een wit bolletje. Ze lachen, schreeuwen, duwen en trekken aan elkaar. Een jongen grist een muts van het hoofd van een andere jongen. Hij rent er triomfantelijk mee rond en gooit dan de muts op de spoorbaan. Een luid gelach stijgt op.
“Hey Wesley, waar is je muts?”
“Wesley, wat ben je kaal, man!”
Wesley kijkt eerst links, dan rechts en springt van het perron de spoorbaan op. Vlug pakt hij zijn muts en klimt op het perron. De groep juicht en begint luid te zingen:
“We wish you a Merry Christmas
We wish you a Merry Christmas
We wish you a Merry Christmas and a happy New Year …”
Een tweede muts vliegt door de lucht en belandt ook op het spoor. Terwijl één van de jongens zich losmaakt uit de groep en zonder nadenken op de rails springt, komt een goederentrein met een vaart aanrijden. Een oorverdovend geluid, piepende remmen, gillende mensen en rond spattende vonken vullen het treinstation.
“Pas goed op hem, Dragos. Mijn Rickie doet alles wat gevaarlijk is.”
Met een strenge blik neemt Dragos zijn neefje Rick op. Hij stelt op een vriendelijke toon zijn zus, de moeder van Rick, gerust: “Dat zal wel meevallen, ik houd dit jochie goed in de gaten.”
Het is stil in het Centraal Station; de meeste bewoners slapen en er is geen mens te zien. Een enkele goederentrein rijdt door het station.
“Wat gaan we doen, oom Dragos? Iets leuks?” Rick kijkt vol verwachting naar Dragos.
“Rustig, jongen. We kunnen wel even naar de boom kijken. Voor het station staat sinds vorige week een speciale boom.”
Dragos gaat met Rick op pad. Rick rent zijn grote neus achterna en is zo vlug als water. Dragos haast zich om hem bij te houden. “Pas, op. Stop! Niet te hard. Eerst luisteren en dan …”
Rick houdt van risico’s, hij heeft een onbedwingbare drang zijn grenzen op te zoeken.
“Je zou denken dat het nu rustig is, maar er dreigt altijd gevaar,” zegt Dragos.
“Wat is er nou gevaarlijk?” vraagt de kleine zwart glanzende rat met ondeugende ogen.
“Nou uhh, gevaarlijke roofdieren. Vanochtend nog, na zonsopgang, in die boom naast het Centraal Station was het raak. Tsják! Een jonge Turkse tortelduif werd gegrepen door een sperwer.”
Rick kijkt Dragos enthousiast aan: “Wat gaaf! Zo’n razendsnelle vogel met felle ogen? Heb jij het gezien?”
“Ja, die jonge duif lette even niet goed op.”
“Duh, dat kan mij niet gebeuren.”
“Nee, jij moet oppassen voor de steenmarter.”
Rick houdt zijn pas in en draait zich om. “Steenmarter? Wat is een steenmarter?”
Op een rustige toon vertelt Dragos: “De laatste tijd verdwijnen hier in het Centraal Station regelmatig op onverklaarbare wijze muizen en ratten. Zonder een spoor achter te laten zijn er al tientallen verdwenen.”
Rick zet grote ogen op.
“Ze zeggen,” vervolgt Dragos, “dat er een steenmarter in het Centraal Station is komen wonen.”
“Heb je hem al gezien?” vraagt Rick nieuwsgierig.
“Nee, ze zijn heel schuw en vliegensvlug. Een steenmarter is een roofdier dat ’s nachts op ratten, muizen en duiven jaagt. Overdag verstopt hij zich op een warme droge plek.”
“Hoe ziet die engerd eruit?” vraagt Rick.
“Bruin met een witte bef, een staart, een lang lichaam en korte poten. Hij heeft een grote bek met scherpe tanden.”
“Echt waar? Wat gaaf! Hoe weet je dat?”
Dragos schudt zijn kop. “Ik heb geen idee waar ik het heb gehoord. Maar het zal wel waar zijn.”
“Zullen we dan op zoek gaan naar het hol van de steenmarter?” vraagt Rick. “Dat is tenminste spannend! Ik ruik die steenmarter al.”
“Rick, ik heb je moeder beloofd dat ik voorzichtig zal zijn met jou. Dan gaan we niet op steenmarterjacht.”
Rick hoort dat antwoord niet. Hij rent vooruit op zoek naar de steenmarter. Onderweg komt hij Jill tegen, een slanke bruine rat.
“Jill, ga je mee? We gaan op zoek naar de steenmarter.”
Jill is meteen enthousiast: “Yes, chill hé!”
Zo sluiten zich nog een vijftal jonge ratten aan bij het onderzoeksteam. In sneltreinvaart rennen de ratten achter elkaar aan.
“Follow the leader!” gilt Jill.
Dragos volgt de groep hijgend. Hij kijkt bedenkelijk. De controle over de groep heeft hij inmiddels verloren. Dicht bij hen in de buurt blijven is de enige remedie. Ze rennen vooruit. Dragos ziet geen kans de groep onbezonnen jonge ratten te stoppen. Een noodrem ontbreekt op deze trein. Ieder gaatje, kiertje, holletje inspecteren de jonge ratten met hun neus. Alles waar ze achter kunnen kruipen, onderzoeken ze.
“Ook niks!” roept Rick. “Kom, we gaan buiten zoeken!”
Rick rent met de troep ratten in zijn kielzog het stationsplein op. Ze stoppen voor een gigantisch hoge naaldboom. In de boom hangen duizenden kleine lampjes.
“Zou hij daar wonen?” vraagt Jill. Alle ratten kijken omhoog.
“Dat zou zo maar kunnen, ik ruik hem al …,” zegt Rick.
Plotseling horen de ratten achter zich een kreet van Dragos: “Pas op! De steenmarter! Vluchten!”
Op datzelfde moment zien de jonge ratten een bruin beest aan komen rennen met een witte bef en een lange staart. Het beest heeft korte poten en een lang lijf.
De ratten vluchten allemaal een kant uit. Rick staat nog als enige voor de boom als aan de grond genageld. De steenmarter rent zijn kant op. Rick komt nu in beweging en vlucht naar de ingang van het Centraal Station. Dan horen ze een luid geblaf.
“Kom Charley, schiet op! Al dat gesnuffel. Ik wil naar mijn bed; er staan me drukke feestdagen te wachten.”
Als Dragos achterom kijkt, ziet hij hoe de gevreesde steenmarter een bruine teckel blijkt te zijn.
Mac Burger
Het geluid van piepende remmen, ijzer op ijzer. De laatste trein rijdt binnen op spoor 14. De reizigers snellen naar buiten en verdwijnen beneden in de gangen onder het station.
Dragos rekt zich uit, gaapt en loopt langzaam langs de rand van het perron. Zijn maag knort. Tijd om op zoek te gaan naar eten. Behendig springt hij op het perron. Vlakbij staat een prullenbak. Zo te zien goed gevuld. Daarin ligt vast wel wat van zijn gading. Een patatzak met satésaus en onderin nog een paar hard gebakken patatjes. Een afgekloven appel en een broodzakje met een beschimmelde boterham. Dragos trekt zijn neus op, hij heeft zin in een betere maaltijd. In een golvende beweging snelt Dragos over het perron, over het spoor. Eerst passeert hij perron 12 en 13. Daarna huppelt hij over de daaropvolgende perrons en sporen. Tussen perron 2 en 3 ziet hij Fedde zitten.
“Hey, Dragos!” roept Fedde. “Wat heb jij een haast. Wacht even!”
Dragos houdt zijn vaart in. “Ik ga naar de Mac Burger.”
“Wacht op mij, niet zo snel!” Fedde komt hijgend aan sukkelen. Zijn dikke bruine lijf schudt heen en weer, zijn buik sleept over de grond.
“Zo Fedde, hoe gaat het met je?”
“Ja, wel goed, maar eigenlijk …” antwoordt Fedde.
Tijd voor een uitgebreid praatje heeft Dragos niet. Hij loopt alweer verder.
“Om eerlijk te zijn, niet goed!” Dragos wacht op de kolossale rat. “Iedereen loopt mij voorbij, niemand heeft tijd. Laatst zat ik vast in mijn hol en niemand kwam mij helpen. Ik heb dagen klem gezeten. Toen ik bijna was uitgedroogd en zwaar vermagerd, kon ik weer loskomen.” Dragos kijkt Fedde aan. “Nee, dan gaat het inderdaad niet goed met je.”
Rustig lopen de twee ratten gezamenlijk naar perron 1. De prullenbakken voor de Mac Burger zijn rijk gevuld. De ratten doen zich te goed aan kip, broodje kroket en hamburger. Fedde valt met een plof op de grond. “Ik kan niet meer, ik zit vol.”
Dragos springt lenig van perron 1, huppelt over de rails, klimt behendig op perron 2 en kijkt hoe Fedde zich met grote moeite huiswaarts sleept. Hij verdwijnt in zijn hol.
Dragos schudt zijn kop. “Dat gaat niet goed,” mompelt hij. Dragos loopt terug naar de ingang van het hol van Fedde. “Kom Fedde, het is nacht, iedereen is buiten. Verstop je niet voor ons.”
“Nee, niemand heeft tijd voor mij, want ik zie er niet uit. Ik weet het wel, ik ben veel te dik.”
Dragos knikt. “Het klopt dat je veel te dik bent en dat is erg ongezond. Maar Fedde, je bent meer dan dat. Jij bent niet alleen je ‘dik zijn’, je bent ook een aardige rat die fantastisch kan zingen en schilderen. Je bent slim en je hebt nog veel meer talenten.”
“Dank je, Dragos. Niet iedereen zal het met je eens zijn. Ze lachen me tegenwoordig uit en noemen mij Fatso.”
“En daarom eet jij je helemaal vol en verstop je je in je hol,” zegt Dragos. “Nou, dat helpt! Je vindt jezelf denk ik ook wel erg zielig.”
“Ja, ik kan er niets aan doen! Als de andere dieren wat aardiger doen en ik meer energie heb, dan zou het wel beter gaan,” reageert Fedde fel op Dragos zijn confrontatie.
“Nee Fedde, jij kan er wél wat aan doen. Het ligt niet aan de andere dieren. Je kunt hen niet veranderen. De enige die je kunt veranderen ben je jezelf.”
“Ja, maar …,” sputtert Fedde tegen.
Dragos zet zijn betoog voort. “Fedde, neem je verantwoordelijkheid. Als jij zo door blijft eten, verandert er niets. Jij hebt alles in je om jouw leven te veranderen. Een kleine verandering kan al grote positieve gevolgen hebben.”
Fedde kijkt Dragos met grote ogen aan. Hij voelt zich overdonderd. Hij heeft in geen tijden met andere dieren gesproken en nu krijgt hij de wind vol van voren. Dragos is altijd vriendelijk en mild tegen hem. Zijn woorden klinken nu wel erg betrokken en serieus. Het maakt Fedde onzeker, tranen wellen op in zijn ogen. Hij voelt zich klein worden. “Ik schaam mij vreselijk voor hoe ik eruit zie en hoe ik loop. Ik voel me ellendig. Het enige waar in nog plezier aan beleef is eten.” Fedde snikt.
“Dank je wel, Dragos. Je hebt gelijk. Alleen … ik …” Fedde kijkt naar de grond en stamelt: “ik weet niet hoe ik kan veranderen …”
Dragos kijkt Fedde aan. “Kop op Fedde. Wat zou er volgens jou moeten veranderen?”
Fedde antwoordt: “Ja dat is duidelijk. Ik moet afvallen.”
“Ben je al eens eerder afgevallen?” vraagt Dragos.
“Ja, toen ik klem zat in mijn hol,” antwoordt Fedde.
“Dus afvallen kun je. Dat is mooi! Als je vanaf nu iedere nacht minder eet en meer beweegt, val je langzaam af,” spreekt Dragos op een besliste toon.
“Dat klinkt logisch. Ik weet niet of ik dat kan.” Fedde trekt een zielig gezicht.
“Wat heb je daarvoor nodig?” vraagt Dragos.
“Hulp, ik kan dat niet alleen. Ik val anders weer in mijn oude patroon.”
“Fedde, ik ga jou helpen. Ik ben jouw coach. We gaan samen iedere avond eten en bewegen, zodat dat jij langzaam afvalt en jij je weer prettig voelt. Je zult verrast zijn wat er dan allemaal voor jou gaat veranderen!”
Spraakverwarring
De internationale trein rijdt het Centraal Station van Amsterdam binnen. Een lange zilvergrijze trein met een spitse, snelle snuit. Voor de ramen hangen gordijntjes en staan schemerlampjes. Deze trein komt uit het buitenland. Met piepende remmen komt de trein tot stilstand en de deuren gaan open. Reizigers trekken en duwen aan grote tassen en koffers. Ze komen uit verschillende landen: Duitsland, Oostenrijk en Italië. Op het perron zoeken ze hun weg en verdwijnen in de grote stad.
Herrie Berry vliegt over het perron waar de internationale trein net is aangekomen. Klapwiekend landt hij tussen de zich weg haastende mensen. Als iedereen is uitgestapt, springt vlak voor Berry zijn neus een kleine donkere stadsduif beheerst uit de trein.
“Bonjorno,” zegt de donkere duif en maakt een buiging.
“Ook goeie dag,” antwoordt Berry. “Waarom reist een duif met de trein? Kun je niet vliegen?”
“Si si, maar ik vind het te ver om te vliegen. Dus ik dacht slim te zijn door met de trein te reizen.” Daarbij slaat hij met de punt van zijn vleugel op zijn voorhoofd.
“Je bedoelt, gek,” zegt Berry. “Je wijst op je voorhoofd in plaats van boven je oor.” Berry draait met de punt van zijn vleugel boven zijn oor. “Dat betekent slim zijn.”
Luigi knikt. “Bij ons niet. Laat ik mij eerst ‘ns voorstellen. Ik ben Luigi.”
Berry kijkt de kleine donkere duif aan. “Ik ben Berry. En Mario is zeker je broer?”
Luigi is verbaasd. “Ik begrijp je niet, Mario is mijn váder.”
“Oké! Leuk je te ontmoeten!” zegt Berry vriendelijk.
“Wie is jouw vader?” vraagt Luigi.
“Mijn vader heet Kaas,” zegt Berry. “We komen uit Alkmaar. Tegenwoordig woon ik in Amsterdam.”
Aan de andere zijde van het perron blaast een conducteur op zijn fluit en geeft met zijn hand een sein naar zijn collega. Hij stapt in de trein en met een sleutel houdt hij de deur nog open. In de trein is een fluittoon te horen voor het aanstaande vertrek. Ondertussen sluiten alle deuren van de trein. Een verlate passagier komt paniekerig aanrennen. De conducteur gebaart om vlug in te stappen. Dan sluit ook de laatste deur en vertrekt de trein.
Berry vervolgt het gesprek met Luigi: “Kom je hier dus op vakantie?”
“Nee, ik ben op reis en heb een tussenstop in Amsterdam. Ik heb veel over Amsterdam gehoord en wil de stad graag leren kennen.”
Berry steekt zijn nieuwsgierigheid niet onder stoelen of banken.
“Waar kom jij vandaan?” vraagt hij.
“Ik kom uit Italië. Om precies te zijn: ik woon op het San Marcoplein in Venetië.”
“Dat zal wel héél anders zijn dan Amsterdam,” veronderstelt Berry.
“Ja, Venetië is een hele oude stad van nog voor de middeleeuwen met hele oude huizen en basilieken en pleinen,” vertelt Luigi vol trots.
“Amsterdam is ook zo oud en wij hebben ook heel veel pleinen. Het Leidseplein, het Rembrandtplein, de Dam… Maar, wat is een basiliek?” vraagt Berry.
“Dat is een kerkgebouw.”
“Oh, in Amsterdam hebben wij ook heel veel kerken.”
“Venetië is een stad in het water,” vervolgt Luigi. “De bewoners van Venetië verplaatsen zich met een boot over de kanalen.”
“Nou, dat is toevallig,” zegt Berry. “Dat hebben wij ook in Amsterdam. Wij hebben grachten met rondvaartboten en fluisterbootjes en waterfietsen voor de toeristen.”
“Wij varen met de busboot of de taxiboot of met een gondel, maar ik vlieg liever,” zegt Luigi.
“Met een gondel?” vraagt Berry, “zo’n gondel van de kermis? Op de Dam hebben we ieder jaar kermis, dan kun je met een gondel vliegen. Ik snap jou wel, ik vlieg liever ook zelf.”
Luigi kijkt Herrie Berry met enig twijfel en ongeloof aan. Hij ademt diep in en vertelt verder over zijn woonplaats. “En al onze gebouwen zijn oud, hangen scheef en zijn aangetast door de zee.”
“Duh, dat verschilt niet echt veel van Amsterdam. Wat kom je hier dan doen?”
“Kijken naar de verschillen en leren hoe jullie daarmee omgaan.”
Luigi kijkt Berry indringend aan en zegt: “Niets is wat het lijkt en alles is anders dan je denkt.”
Berry’s snavel valt spontaan open en hij mompelt: “Ik begrijp er niets van, daar ga ik eens rustig over nadenken.”
Luigi maakt aanstalten zijn weg te vervolgen. Berry wenst hem veel plezier in Amsterdam. Daarna vliegt hij naar een hoge balk in het Centraal Station en kijkt naar beneden. Onder hem ligt het perron waar de internationale trein aankwam. Treinen arriveren en vertrekken. De stem van de dame over de intercom en andere geluiden van het station gaan even aan Berry voorbij. Hij denkt na over de ontmoeting met Luigi en het gesprek met hem.
Zachtjes neuriet hij voor zich uit: “Niets is wat het lijkt en alles is anders dan je denkt …”
Het mysterie van Sint Nicolaas
Het is november, dat kun je wel merken. Af en toe trekt de wind stevig aan; regen, hagelbuien en felle opklaringen wisselen elkaar af. De dagen worden steeds korter, terwijl de laatste bladeren van de bomen vallen. Op zo´n herfstdag treffen Jilhan en Rick Reuzeneus elkaar in de schemer van de namiddag voor het Centraal Station. De zwarte en de bruine rat houden zich schuil achter een hoop papier vermengd met bladeren. Vlakbij beide ratten landt een groepje stadsduiven met klapperende vleugels op de grond.
De duiven zijn druk met elkaar in gesprek. Dagmar voert het woord. Ze is een duivinnetje met een blauwgrijs verenpak en op haar vleugels prijken twee brede donkere strepen. “…en ik woon hier met veel plezier, beter dan in het Centraal Station. Er is veel ruimte om je nest te bouwen en ik zit daar altijd lekker droog. Het uitzicht is bovendien fantastisch! En ik mag niet klagen, ik heb hele goede buren. We lachen wat met elkaar af. Dikke Bertus is mijn directe buurman, een echte Amsterdamse stadsduif die al negentien jaar op de Sint Nicolaaskerk zit. Je kent hem vast wel, hij komt regelmatig bij jullie op de Dam.” Ze kijkt naar Olivier, een doffer, ook gekleed in een strak blauwgrijs verenpak met op de vleugels twee brede donkere strepen. Olivier woont op één van de daken van een groot, sjiek bankgebouw aan de Dam nummer 2. Precies op de hoek van de Dam en het Damrak.
“Ja,” zegt Olivier, “Dikke Bertus, die kennen we. Hij zit nog altijd vol met ongein en vertelt ons regelmatig een gebbetje. Maar waar hij van de week mee kwam, daar begreep ik niks van. Of het een grap is of dat hij aan waanbeelden lijdt, ik kan er met m’n pet niet bij.”
“Hoe zo?” vragen twee alerte duiven tegelijk.
Olivier gaat er even rustig voor staan en kiest zijn woorden met zorg. “Dikke Bertus vertelde dat het de laatste tijd in de basiliek van de heilige Nicolaas spookt! Onverklaarbare verschijnselen en stemmen vertellen hem een oud verhaal, een oude legende of misschien is het wel een mirakel. In ieder geval, voor mij was het een mysterie.”
Olivier kijkt de kring rond en haalt even adem. “Het begon vorige week. Om precies te zijn, een week nadat Sinterklaas aankwam in de stad. Vanaf dat moment schijnt het te spoken in de basiliek. Kijk, dikke Bertus heeft de gewoonte zich af en toe in te laten sluiten in de grote kerk. Soms komt hij binnen door een openstaand raampje en soms komt hij gewoon door de voordeur. In de nacht van zaterdag op zondag gebeurden er onverklaarbare verschijnselen in de kerk. Het begon met trillingen en lichtflitsen. Bertus zat verscholen achter het altaar, toen een rode gloed over de vloer naderbij kwam. Hij zag een rode mantel, een rode mijter en een gouden staf heel zachtjes voorbij ruisen. Een koude wind trok langs hem heen. Daarna hoorde hij een stem. Verschrikt vloog Bertus het schip van de kerk in en verstopte zich onder een bank. Het was een angstige nacht. Constant meende hij ook het gehuil van kleine kinderen te horen. Soms was het even stil, maar dan begon het weer, het trage gejammer, de pijn die hij voelde. Plotseling hoorde hij ergens in een zijvleugel van de basiliek een menselijk geluid. Bertus durfde zich niet te verroeren. Gorgelend geluid van hoesten, braken en spugen. Bertus was blij dat het licht werd en hij ongezien de basiliek kon verlaten.”
Dagmar reageert als eerste: “Wat een vreemd verhaal! Ik heb niets gehoord of gezien en ik woon notabene boven op de basiliek! Hoewel, nu je dit zo vertelt… Bertus heb ik al een aantal dagen niet meer gezien… Maar ja, dat gebeurt wel vaker. Nee, dat kan niet, spoken bestaan niet. Het zal wel een grote grap van hem zijn… Van de andere buren heb ik tenslotte ook niets gehoord over geestverschijningen en enge geluiden. Wat een lijpe gozer is die Bertus!”
Wreed wordt de conversatie van de duiven verstoord. Tram lijn 16 stopt voor het station en opent de deuren. Mensen stappen uit en rennen om de aansluiting met hun trein te halen. Net op het laatste moment stuiven de duiven uiteen, allemaal een kant op.
Inmiddels valt de avond en gaat de straatverlichting aan. “Ben jij daar wel eens geweest, daar in de basiliek van de heilige Nicolaas?” vraagt Rick Reuzeneus aan Jilhan. “Het is hier vlakbij. Kijk, de basiliek staat prachtig in de spotlights.”
Jilhan kijkt Rick aan. Rick maakt een knikje met zijn kop richting basiliek. Om het bekje van Jilhan verschijnt een grote glimlach. “Kom op, we gaan vannacht eens op onderzoek uit. Wie weet spookt het nog steeds in de kerk …”
De twee ratten nemen de kortste weg. Ze lopen langs het Noord-Hollands Koffiehuis, duiken het koude water in en komen zwemmend aan de overkant. Als ze voor de basiliek staan schudden ze de druppels water uit hun vacht.
Ze kijken naar het reusachtige gebouw met twee torens, waartussen precies in het midden bovenin het beeld van Sint Nicolaas met zijn mijter en zijn staf staat. Onder Sint Nicolaas bevindt zich de voordeur van de basiliek. Die zit potdicht.
“Tja, ik ben hier ook nog nooit geweest,” zegt Jilhan. Waar de officiële ingang voor ratten in dit gebouw zit, is nog even zoeken. Jilhan neemt de voorgevel in zich op. Ze bekijkt goed wat de mogelijkheden zijn om binnen te komen. “Kom mee,” zegt ze kordaat en steekt de straat over. Behendig klimt ze tegen de muur van de basiliek omhoog met Rick in haar kielzog. Ze hoeven niet zo hoog te klimmen om in de ruimte te verdwijnen tussen de basiliek en het daarnaast gelegen pand. De ratten klimmen en klauteren verder totdat Rick van achteren roept: “Stop, wacht even! Ik ruik collega´s.” Vanuit een smalle doorgang steekt een bruine rat zijn kop om de hoek. “Goedenavond, we krijgen bezoek zo te zien.”
Jilhan stelt zich netjes voor aan de rat, die Lucas heet, en vertelt wat hen naar de basiliek voert.
“Gekke geluiden? Huh, niks van gemerkt, hoor,” zegt Lucas verbaasd. “Maar, soms weet je niet wat er allemaal tussen hemel en aarde gebeurt; het is tenslotte wel een heilige en magische plaats, zo´n basiliek. Als je wilt vergezel ik jullie op jullie zoektocht naar het spook van Sinterklaas. Ik verzorg voor jullie een speciale geestelijke rondleiding. Ik denk dat ik jullie wel kan helpen bij het oplossen van het mysterie,” zegt Lucas vrolijk.
De drie ratten lopen achter elkaar aan, kruip-door-sluip-door langs duistere ondoorgrondelijke rattengangetjes, totdat ze uiteindelijk in de grote basiliek recht voor het altaar staan.
Jilhan en Rick kijken naar de bronzen voet van het altaar waar een beeltenis is te zien.
“Wat stelt dit voor?” vraagt Jilhan aan Lucas.
“Je ziet hier het mirakel van Amsterdam,” antwoordt Lucas. “Een mirakel is een bovennatuurlijk wonder, er is geen verklaring voor te geven. In de kerk geloven de mensen dat het de hand van God is die het mirakel liet gebeuren.”
“Wat was dan zo´n wonder?” vraagt Rick Reuzeneus.
“In het jaar 1345 braakte een zieke, stervende man in de Kalverstraat de maaltijd die hij net had gegeten uit, tezamen met de hostie die hij eerder had gekregen van een priester. Een hostie is een belangrijk kerkelijk symbool, moet je weten. Het is een plat stukje brood, dat het lichaam van Jezus representeert. De priester geeft zo’n heilige hostie aan de gelovigen in de kerk. Het braaksel van die zieke man met daarin de heilige hostie werd opgeveegd en zoals de kerk dat voorschrijft, in het haardvuur geworpen. Toen men de volgende ochtend het haardvuur wilde aanmaken, bleek de hostie ongeschonden in de as te liggen. Dat was toch echt mirakels!”
Jilhan en Rick kijken elkaar aan. “Oké… hoe zit dat dan?” Beide ratten hebben even tijd nodig om het verhaal binnen te laten komen.
“Zou Dikke Bertus misschien de geluiden die hij die nacht hoorde aan dit verhaal, dit mirakel, hebben gekoppeld?” vraagt Jilhan aan Lucas.
“Tja, dat vermoed ik ook”, antwoordt Lucas. “Want de volgende ochtend lag bij het altaar op de marmeren vloer een dronkaard te midden van zijn eigen kots zijn roes uit te slapen. Die had duidelijk te veel kroegen bezocht. Dat moet Bertus gehoord hebben!” De ratten lachen alle drie luid om de zuiplap.
“Dat is dan de verklaring van het eerste deel van het mysterie van Sinterklaas,” oppert Jilhan enthousiast. “En nu, het tweede deel van het mysterie, de spookverschijning van de heilige Sint Nicolaas. Hoe verklaar je dat?”
Lucas schiet in de lach. “Dat is niet zo lastig om op te lossen. Die bezopen kerel was verkleed als Sinterklaas. En het toeval wilde dat het die nacht van zaterdag op zondag slecht weer was. Het stormde en onweerde. De wind huilde rond de torens van de kerk. Vandaar de lichtflitsen die Dikke Bertus zag.”
“Hoe kwam het dat Bertus het gejammer van kinderen hoorde in het huilen van de wind? Hij zou als oude bewoner van de kerk toch moeten weten hoe de wind rond de torens kan gieren?” vraagt Rick.
“Voor het antwoord hierop stuur ik jullie naar het pand op de Dam nummer 2,” antwoordt Lucas. “Daar kun je het antwoord vinden op dit laatste deel van het mysterie. Ga wel vroeg in de ochtend als het licht begint te worden. Dan kun je nog één van de bewoners van het gebouw spreken. Vrienden, ik wens jullie nog een mooie nacht en succes met jullie laatste opdracht.”
Jilhan en Rick nemen afscheid van Lucas en vertrekken. Op weg naar de Dam doen ze zich nog uitgebreid tegoed aan alle heerlijke hapjes die ze in prullenbakken vinden. Tegen het ochtendgloren staan ze voor het pand op de Dam en kijken omhoog. Dan valt hun oog op de gevelsteen in de muur, met daarop de figuur van Sinterklaas.
“Dit heeft ook weer met Sint Nicolaas te maken. Maar, hoe?” vraagt Rick.
De ratten kijken om zich heen of er een levend wezen in de buurt is die hulp kan bieden. Boven vanaf het dak kijkt een stadsduif met een strak blauwgrijs verenpak en twee blauwe banden op de vleugels naar beneden. Olivier heeft de ratten al snel opgemerkt en laat zich in een elegante zweefvlucht naar beneden vallen en landt klapwiekend naast de twee onderzoekers.
Jilhan en Rick vertellen Olivier de reden van hun komst. “We hoorden jou dat verhaal aan je vrienden vertellen bij het Centraal Station. En Lucas vertelde in de basiliek over het Mirakel van Amsterdam en ontrafelde zo ‘n gedeelte van het mysterie van Dikke Bertus.”
“Ahá, dát was het dus, gewoon ‘n zuiplap in Sinterklaas kostuum!” roept Olivier enthousiast.
“Maar kun jij ons helpen met het laatste deel van het mysterie? Die huilende kinderen?”
Olivier knikt een paar keer met zijn kop: “Jaaaaa, ik snap het! Nu valt voor mij ook het laatste puzzelstukje op z’n plaats.” Hij wijst met de punt van zijn vleugel omhoog: “Kijk eens goed naar die gevelsteen! Wat zie je dan?” Jilhan en Rick bestuderen de steen.
“Daar,” vervolgt Olivier, “zie je drie huilende kinderen in een tobbe zitten. Dat is een verwijzing naar een oude legende van Sinterklaas. Hij kwam eens bij een herberg, waar het niet pluis was. Daar was beslist een wonder nodig, vond Sinterklaas. Want de waard van die herberg roofde kinderen, hakte ze in stukken en verwerkte ze in zijn gerechten. In de kelder van de herberg vond Nicolaas in een tobbe drie gedode en ingezouten kindertjes. Door een zegenend gebaar boven de tobbe wekte Sint Nicolaas de kindjes weer tot leven.”
Rick trekt een dikke rimpel boven zijn ogen. “Hm…,” zegt hij aarzelend, “maar dat verklaart nog niet waarom Bertus meende huilende kinderen te horen. Hoe zit dat?”
Olivier lacht. “Een tijdje geleden stond ik samen met Dikke Bertus voor deze gevelsteen en vertelde ik ook aan hem de legende. Wij duiven kunnen veel, weet je. Toch kan ons brein niet alles bevatten wat er gebeurt. Ik denk dat die spooknacht in de kerk met Bertus aan de haal is gegaan… En onze verbeeldingskracht, tja, die kent geen grenzen. Dat maakt het leven juist spannend, toch?”
Deze boeiende fabels zijn geschreven
door Jeannette Moning
– onderwijsspecialist / auteur
– ontwikkelaar leermiddelen
– trainer & adviseur bij Moning onderwijs consultant
Magda van Tilburg verzorgde
– de eindredactie tekst
– illustraties
– animaties
– de layout
Wij hebben getracht zoveel mogelijk de auteursrechten van de gebruikte foto’s te achterhalen.
Als wij in gebreke zijn gebleven, kunt u uiteraard contact met ons opnemen (formulier bij contact/zoek)