Raggen over drakenruggen

reisverhalen voor de jeugd, raggen over drakenruggen, draak, slang, trollen
Reisverhalen!
Een genre dat favoriet is bij volwassenen.
Avonturen beleven, nieuwe ervaringen opdoen.
Veilig en lekker lazy vanaf je bank of vanuit je bed.

Nu ook op Booxalive: een reis-novelle voor 15-plussers!

Een middelbare scholiere komt moe thuis na school.
Hoe zal daar de stemming zijn? Je weet het maar nooit.
De jonge vrouw blikt terug op een roerige basisschooltijd,
maar vooral op de avonturen die ze beleefde
met haar zwaarmoedige ma op vakantie.
Dat doet zij vol humor en zelfkennis.
Wie voedt wie op? En – wie is de grootste sufferd?

Rijden over een drakenrug

ster-turqIk hou mijn sleutels gereed, maar gelukkig, de deur zit niet op slot. Als ik het halletje in stap, doodmoe, waait frisse wind me tegemoet door de geopende ramen van de slaapkamers, achter in het huis. Ze is dus al een tijdje wakker. Ik hoor vanuit de voorkamer het ritselen van de krant. Startpunt van haar dag: altijd het nieuws van over de hele wereld bijhouden – dat dan nog wel.

‘Hallootje!’ wordt er vrolijk geroepen. Haar bed is al opgemaakt, ze zal op schema liggen. Eindelijk de knellende banden af, weg met die beha, uit die killing hoge hakken – volgens haar krikken ze mijn zelfvertrouwen minstens tien centimeter op – en lekker in pyjama. Genoeg m’n hersens gekraakt voor vandaag.

Als ik de woonkamer binnenzeil met mijn dekbed, kijkt ze even op en zegt: ‘Hai poppie.’ De gedachte aan wat ik nu ga doen, heeft me de hele moordende dag op de been gehouden: op de bank verstand op nul relaxen voor de tv met Amerikaans onbenul.

Ze kunnen even de boom in, Griekse aoristi, Duitse naamvallen, Franse slalom-verbes en vaderlandse auteurs die hun identiteit verschuilen achter Latijn – de een roept: “Wat heb ik veel/multa geleden/tuli”, de ander mompelt: “Nescio”. Als hij het al ‘niet weet’, hoe moet ík er dan achter komen?

‘En,’ vraagt ze ietwat spottend vanuit haar vaste opstelling achter haar bureau in de hoek van de kamer, ‘hoe is ‘t Bastiaan vandaag vergaan op zijn pad om wijzer te worden?’

Het kan niet op. Ze doet lollig. Die vraag haat ik, dat weet ze donders goed. Toen ik klein was, las ze – als ze even de kans kreeg – voor uit dat prentenboek met die dreigende eerste regel: En Bastiaan ging op pad om wijzer te worden. En altijd gebeurde er onderweg naar school wat. De ene dag ontmoette dat stomme joch – Bástiaan, de naam alleen al! – een leeuw, de andere dag een krokodil, hij beleefde altijd wel een avontuur en kwam natuurlijk steeds geheid te laat op school. Haar was het om de tekeningen te doen, die vond ze geweldig en ze had zo totaal niet in de gaten dat ik het een kutboek vond. Mij overkwam nou nooit eens iets onverwachts op weg naar die klerebasisschool, nee, ik kwam altijd op tijd aan en werd dag in dag uit zelfs tot in de poppenhoek geterroriseerd. Omdat ik zowat de enige kaaskop was en niet op mijn mondje gevallen.

Ik was het proefkonijn van haar te concretiseren ideaal: de wereld is één grote melting pot, alle kleuren in vrede naast elkaar, om te beginnen ik op de buurtschool vlakbij, want daar stikte het van de krokodillen en andere tropische beesten en die waren beslist niet gediend van mijn witte voetjes, ook al dronk ik mijn melk nog zo zoetjes. Natuurlijk besefte ik niet dat haar ideaal in duigen viel toen ik het in groep zes voor gezien hield daar. Het was onmogelijk om te integreren te midden van al die pestende medelanders en ik stond erop naar een andere school te gaan. Wel ietsjes verder weg, maar met idealen kan ik de weg naar mijn toekomst niet plaveien.

Vind je het niet erg, had ze bezorgd gevraagd, kun je zo’n grote scheiding wel aan? Ach, zei ik, jouw scheiding van pap heb ik ook overleefd.

‘Heb je zin in thee?’ vraagt ze. ‘Er is nog een muffin.’ Ze heeft stijfpijn als ze opstaat, maar eenmaal in beweging wordt ze soepeler. Ze strijkt me in het voorbijgaan even over mijn haar. Ik weet dat ze mij met hand en tand zou verdedigen als het moest. Maar het hoeft niet meer. Ik dop mijn eigen boontjes nu, al moet ik er eerlijk bij zeggen dat mijn carrière Grieks onmiddellijk zou stranden zonder haar hulp.

Een pot dampende thee wordt naast me neergezet, plus mijn favoriete paardenbeker en een chocolademuffin keurig op een bordje.

‘Geen kruimels maken hè?’ vraagt ze. Ik zou niet durven, al zou het een hoop schelen als ik ook het soort röntgenapparaat had dat in haar ogen zit. Feilloos weet ze de meest onzichtbare rommeltjes te detecteren. Prettige bijkomstigheid is dat zij als enige er last van heeft.

Voordat ze weer achter haar bureau met zoveel kleine wachtende lettertjes duikt, kijkt ze me aan. Haar ogen schrijven columns over de veilige haven die ze voor mij in stand houdt, over het respect waar elk mens recht op heeft maar niet krijgt, dus krijg ik het voor iedereen tegelijk. Ogen, onlangs voorzien van een leesbrilletje. Ogen waarin een ander wezen huist ook. Een zusje van Medusa waarschijnlijk. Het gebeurt niet vaak, maar in één klap kunnen die ogen mij laten verstenen.

Het gebeurde in Schotland. We waren op weg van de nachtboot naar onze gereserveerde caravan in zo’n megapark. Ik zag dat ze het spannend vond, om links te rijden. Eén keer verkeerd een rotonde oprijden en er niet af durven (de eerste merry-go-round na het verlaten van de boot dus), en je was eraan gewend. Na een stuk highway sloegen we een landelijke tweebaansweg in, we reden over glooiende heuvels, yes, zo was buitenland, en voor het eerst in onze nieuwe auto, dat wil zeggen, onze éérste auto (rugzakje, zei mam).

Severe dips,’ las ze voor van een bordje langs de weg, ‘wat zijn dat nou weer voor dingen?’

‘Geen flauw idee, mam.’

In geen enkele Amerikaanse serie op tv was ik die woorden tegengekomen. Dyslectisch zijn, vet handig eigenlijk – bedenk ik nu achteraf. Engels is een tweede taal voor me geworden, enkel door te luisteren, in plaats van me door de dansende lettertjes van de ondertiteling heen te worstelen.

De bordjes met de raadselachtige waarschuwing langs de weg bleven langs roetsjen.

dinosaurus, dino knuffel, mam, young adult novelle, jut en jul on the road, moeder en dochter, depressie. middelbare scholiere‘En de muur,’ vroeg ik, ‘waar is nou die beroemde muur van je, van die Hadrianus?’ en ik kneep van opwinding in Duncan, de paarse drakenknuffel bij me op schoot, – goed dat die ook in de veiligheidsriem zat. Ze had me uitgelegd dat een Romeinse keizer vanuit Italië door Europa heen was getrokken all the way tot hier, te vóet nog wel, en een muur had gebouwd om die achterlijke Schotten tegen te houden, weg te houden van de Bretŏnes, die blauwbeschilderde gentlemen waarmee de Romeinen ‘t op een akkoordje hadden gegooid. Terwijl ik helemaal niet het gevoel kreeg dat Schotten debiel of barbaren waren, want we gingen per slot naar ze toe, bij ze vakantie vieren. Bij die muur stelde ik me echt wel flink wat voor.

Opeens vielen we. Het rugzakje stortte zó de diepte in, stuiterde even hard weer omhoog – ze had er flink de vaart in – en waar de weg zich opnieuw aftopte, raakten de bandjes het asfalt niet eens. Kreeg je net zo’n wee gevoel als wanneer je in de lift zit.

‘Aha, severe dips,’ lachte ze, ‘geen heftige tortillasausjes dus.’

Het leek mij geen goed idee dat ze ging afremmen nu we op de gebobbelde rug van een draak bleken te rijden, zoiets moest je in volle vaart meemaken en daar was ze het, na mij veelzeggend te hebben aangekeken, mee eens. Een krakkemikkig boerenmuurtje, zo hoog als een dwerg schatte ik zo, hobbelde de hele weg met ons mee in de rechterberm.

Na zo’n honderd kilometer vrije val over de langgerekte drakenrug bereikten we de grens met Britannia barbara. Nergens ‘n Romein te zien; alleen de strenge vingers van inheemse weergoden, die woest zwaaiend de verschrikkelijkste regenbuien over ons uitstortten. Ze vond het doodeng, ik zag hoe haar knokkels wit werden, bijna vergroeid met het stuur.

‘Ricky, don’t lose that number’, zette ik voor haar op. Van Steely Dan wordt ze altijd rustig, maar ze zong niet eens mee, zo bang was ze. Bij de zin ‘You might use it if you feel better, when you get home’ krijgen we steevast ‘n discussie. Dan zingt zij ‘when you get haunted’, want dat meent ze te horen, dat vindt ze een veel intrigerender idee – door geesten bezocht worden –, maar ik blijf voor de correcte tekst pleiten. Geen discussie nu, want de ruitenwissers konden de stortvloed ook niet meer aan en mooi dat we het caravanpark voorbij reden, met dat joekel van een uithangbord. Ik had haar gewaarschuwd, de kaart kan mij niets wijsmaken, maar niks hoor, gewoon eigenwijs doorrijden en dan mij de schuld geven ook nog.

Uiteindelijk was caravan 311 al die kletsnatte moeite waard geweest. Onze Ark van Noach. Zo’n ding is hartstikke groot, net als een echt huis, en toch knus, met tv en zo. We hadden allebei onze eigen slaapkamer en in de huiskamer zaten verrukkelijke banken rond de tafel waar bloederige estafettes monopoly zouden worden uitgevochten, alles omringd door roze bloemen, in het dikke tapijt, op de bankkussens, in de gordijnen, en het bleef maar regenen.

Maar – ik zit helemaal in het verkeerde jaar! Dit was het éérste jaar dat we Schotland aandeden, er verzopen en er toch verliefd op werden. De experience of a lifetime, waar ik op doel, vond toen niet plaats. Wel zorgde ik voor nog meer wateroverlast, alsof we er geen genoeg van konden krijgen, toen ik de kleine douchecabine had omgetoverd tot zitbadje en zij via de keuken vloedgolven op het bebloemde woonkamertje zag afkomen.

Medusa ogen

ster-turqHet reclameblok verschijnt, mijn zapvinger hangt al in de aanslag boven de afstandsbediening als me iets te binnen schiet.

‘Er is een brief van de remedial teacher,’ zeg ik. ‘Of je naar de speciale avond over dyslexie komt.’

Haar krantje is uit, zij is op de hoogte van alles waarvan zij niet op de hoogte wil zijn omdat ze er toch geen ene malle moer aan kan veranderen en ze staat nu in de keuken goede moedertje uit te hangen, mijn lunchpakket voor morgen, een gestampte pot voor straks.

‘Mooi is dat,’ bromt ze. ‘Jarenlang ben ik in de weer om ze op dat weeffoutje attent te maken. Al die peperdure bijlessen op dat instituut waar we zelf achterheen moesten en die geen donder hebben geholpen… Met moeite die dyslexiekaart op de kop getikt en nu, nu je in de vijfde zit, komt er ‘n avond over dyslexie? No way, daar steek ik geen energie meer in. Vind je dat erg?’

‘Tuurlijk niet,’ zeg ik. ‘Ik begrijp ’t heus wel.’

Ze vraagt, terwijl de rundervinkjes liggen te spetteren: ‘En je leraren? Die avond is toch wel voor hun verplicht, mag ik hopen. Volgens mij snapt de helft niet wat dat in de praktijk inhoudt, dyslexie. Dat je twee keer zo lang doet over je huiswerk, de koppijn die je ervan krijgt.’

Het is niet alleen dat ze genoeg energie heeft gespendeerd aan dit item. De laatste tijd wil ze sowieso het huis niet meer uit, op haar wekelijkse boodschappenronde na. Vorige week stelde ik nog voor: “Er is ‘n mooie expo over die schilder Rossetti, mam, ga je mee met mij en ‘n stel vriendinnen?” Zelfs voor dingen die ze echt leuk vindt, kan ze niet langer de puf opbrengen om erheen te gaan.

De mensen zijn zo veranderd, zegt ze, ze zijn zo hard geworden, niemand ziet je meer staan, ik word zó ondersteboven gelopen, verdomd, ik zie zoveel haat. Haat door verveling. Haat door angst. Weet je, het schijnt dat er toen mensen waren in New York, die lichamen op ‘n dak naast zich hoorden kletteren en die niet eens wisten wat er aan de hand was. Angst is er nu overal. Ik bekijk bij m’n ontbijt een foto in de krant en moet beseffen dat ik hompen mensenvlees zie liggen op Spaanse rails. Niemand voelt zich meer zeker. Holle gezichten zie ik. Gedwongen leegheid.

Het zat ‘m in de leegheid. Ik geloof dat ik pas op onze helletocht over IJsland in de gaten kreeg, dat dit de reden was waarom ze zo gek was geweest van Schotland. Het ontbreken van menselijk ontaarden. Leegte met een tastbare bite.

Wat mijzelf betreft is het zo klaar als een klontje; ík voel me bij de Schotten thuis, juist omdat ik nergens anders zo gezellig kan babbelen met inboorlingen, gewoon knus was dat, zoveel stiekeme biertjes, om nog maar te zwijgen van alle ritten te paard die ik er heb gemaakt. Ooit wel eens gegaloppeerd langs de oevers van Loch Ness? Of op de vierbenige moviestar gezeten die een hoofdrol speelde in de film Rob Roy? Dat is nou de power van Schotland. En zij maakte het mogelijk.

Tuurlijk, ze heeft geduldig op me gewacht, soms wandelde ze een stuk achter me aan in het bos op de trail. Maar voor haar betekende de onherbergzame Schotse leegte kennelijk heel wat meer dan zomaar wat natuurschoon dat een buitenrit omlijst.

Na drie opeenvolgende jaren Britannia barbara wilde ze méér leegte. Het mocht nog ruiger, om zich heen wilde ze een soort oer-staat van de aarde voelen, die gestalte gaf aan haar teleurstelling in de medemens.

Wist ik veel toen. IJsland, het klonk koud. Maar ze had het leuk gebracht. In een boekje had ze gelezen dat God na het scheppen van de wereld een stelletje afschrikwekkende rotsen over had, die in een hoek smeet, et voilà: IJsland. Rotsen met gletsjers, rotsen met vulkanen, rotsen van lava, trollen ook nog, die zich gevestigd zouden hebben in de stenen. Vooral in stenen van de vaak onverharde wegen. En ik – ik liet me overhalen door het idee te kunnen rijden op van die kleine IJslandse paardjes met zo’n grappige wiebelloop. Trötten met de tutten, ja ja.

Volgens mij is het zo ongeveer na die reis begonnen, dat ze bijna het huis meer uit wou. Op God’s Restlandje was het wel even anders. Kijken kijken, overal wilde ze kijken. Allicht om haar Medusa-ogen op te laden met nieuwe steen. Opeens was buiten komen, even uit onze huurauto stappen, niks geen probleem meer. Bij elke panoramische hik van de aardkloot klom ze uit ons intieme huisje en slurpte alles in zich op.

lady in the lake, mam, young adult novelle, jut en jul on the road, moeder en dochter, depressie. middelbare scholiere

Regen, weer en wind hielden haar niet tegen. Hitte hield haar niet tegen. We raakten verdwaald op een lap lavaveld dat zich dampend tot de horizon uitstrekte, onze schoenen begonnen al te schroeien. Ze kreeg geen genoeg van de stank van rottende eieren die opsteeg uit al die bloedhete blubberpotjes, de kots van moeder aarde. Maar vooral watervallen – hier werkt de yin en yang van de aarde op z’n best, zei ze blij als een kind -, alle watervallen op de kaart kregen een bezoek, voor zover ze bereikbaar waren.

Oké, er zaten spectaculaire bij, dat moet ik echt toegeven, die waren de moeite waard om je als plastic boterhamzakje te vermommen in de eeuwige regen. Maar verdomme, bij elk drupje dat van ‘n vulkaansteentje viel, wilde ze stoppen, alles wilde ze met me delen en op een gegeven moment werd me dat gewoon te gortig, dus bleef ik zitten waar ik zat, in ons warme huisje, U2 snoeihard op.

Had ik haar wat verboden soms? Heb ik haar tegengehouden? Niet ieder mens is hetzelfde, niet iedereen vindt hetzelfde leuk. Ze mocht gerust genieten in de stromende regen, ik wachtte wel, mij hoor je niet klagen, maar dat ze bij de tigste waterval die ik niet met mijn aanwezigheid wilde verblijden, zo vreselijk ontplofte, dat ging recht tegen mijn rechtvaardigheidsgevoel in. Ondankbaar kind, verwend kind, daar kon ik mij pertinent niet in vinden. Haar ogen gingen over naar stand Medusa, haar lippen werden een lijn van prikkeldraad en haar voet versmolt met het gaspedaal, toen de reis werd vervolgd. Was mijn misdaad zo erg? De banden van de auto kopten de trollen, met stenen en al, venijnig weg. Had ik draakje Duncan nog maar bij me om aan vast te klampen – jeez, tot dan toe had ik me nooit onveilig naast haar gevoeld.

Urenlang zweeg ze. Ik wist van mijn kaart dat er nog een waterval was die iets van de route afweek, en ik zag dat ze inderdaad dat weggetje nam. Ze speurde de paarsrode wanden aan de overkant van het ravijn af, de weg ging naar omlaag, naar het niveau van de rivier die rood kolkte onder in het ravijn, ze gromde. Het kreng was nergens. Met moeite keerde ze de auto op het smalle pad en begon weer aan de klim, haar kaken stijf op elkaar. Ze had harder willen rijden, als om mij te straffen omdat ik Bono boven een waterval had verkozen, maar ze hield zich in want het pad was rul en rechts zonk het ravijn opnieuw dieper en dieper.

Dat moet het moment zijn geweest waarop ze het zat werden, die trollen. Ik weet niet meer of er een kuil dan wel een steen het wegdek kruiste, maar zij week er met een flauwe bocht voor uit, de trollen begonnen te dansen en te gniffelen – zoiets als: rot op met de aquaplaning, let’s do the troll-planing –, de banden kwamen in een rolspoor terecht waar zij geen zeggenschap meer over had, het stuur stuurde zichzelf en verkoos de neus van de auto richting ravijn te wenden, zij gaf een ruk naar links en –

Het bleek een adequaat middel te zijn om mij eindelijk uit die auto te krijgen. Ja, ik stond binnen ‘n mum met beide benen op IJsland’s fascinerende bodem. Alleen, in m’n eentje ging het mij echt niet lukken om alle stenen voor de wagen te verwijderen, de wagen waar zij versteend in bleef zitten, aan het stuur vastgegroeid, haar lichaam precies in dezelfde schuine hoek hellend als waarin de auto op dat ene rotsblok in de diepe greppel aan de linkerkant tot stilstand was gekomen.

Giddy-up go girl!

ster-turqDe deur is op slot. Het bevreemdt me niet, want de krant lag nog beneden in de postbox. Op mijn slaapkamer na is het achterhuis donker. Echt rot voor d’r, zeker een zware nacht gehad.

‘Ben jij dat, popje?’ hoor ik uit haar kamer. Het bed kraakt.

Ja, wie anders? Ik ga naar binnen, open alle gordijnen die angstvallig elk spoortje licht tegenhouden en ga naast haar op bed zitten. Klam zweet hangt om haar heen.

Ze hoest eerst flink en vraagt: ‘Hoe ging je proefvertaling Grieks vanochtend?’

Haar ogen staan een beetje scheef van het licht, ze streelt mijn arm, ik streel terug en haal mijn schouders op.

‘Je kent me, hè?’ zeg ik. ‘Denk ik dat ’t oké is, dan heb ik ’n vette drie, en als het shit ging, wil dat nog wel ‘ns een voldoende opleveren. Je raadt nooit wat ik voor m’n Nederlands heb, die brief, weet je nog? ’n Acht!’

Ze gaat stralen en zet zich schrap voor de beweging die ze de walgelijkste vindt van de hele dag: van horizontale stand naar de verticale komen.

‘O ja,’ roep ik haar achterna, terwijl ze het toilet in verdwijnt, ‘wil je ‘n briefje schrijven voor de coördinator? Ik had de eerste twee uur vrij genomen. Zo’n koppijn vannacht. Kon ik beter in vorm zijn voor Grieks. Vergeet je ‘t niet?’

‘Ik heb je horen spoken, ja,’ klinkt het vanaf de plee.

Als zij klaar is met haar opstartoefeningen en weer zicht in haar ogen heeft gestopt, zit ik al hoog en droog onder mijn dekbed op de bank.

‘Mag ik wat te knabbelen, ik rammel,’ vraag ik. Zij zet haar ochtendthee en vult een schaaltje zoutjes voor me, nadat ik haar heb verzekerd dat mijn fruit keurig is opgegeten.

‘Was je nog productief vannacht?’ informeer ik. ‘Of heb je weer wakker gelegen tot de eerste trams.’

Haar beroep was haar alles. Dat wat de economische recessie genoemd wordt, heeft haar een nekslag gegeven. Prachtig aardewerk maakte ze, vazen, theepotten, soms figuren met kleine gedichtjes erop, ze had vaste afnemers, een expo op z’n tijd, steeds minder offertes op z’n tijd en zo rond de IJslandreis wisten nog maar weinig mensen haar telefoonnummer te vinden. Had ze helemaal niet in de gaten eerst, veel te druk bezig met meegaan in de tijd, want er was vast behoefte aan een website voor haar winkeltje. En toen het eenmaal tot haar doordrong hoe vergeefs ze bezig was, toen vertikte ze het om nog langer klei aan te raken, weg ook met die geldverslindende studio. Alsnog leuke ideetjes verdwaald in haar hoofd? Afknijpen. Want voor wie?

Alleen ’s nachts, als ze de kwaaie energie van de mensen niet meer om zich heen voelt, wil er inspiratie opborrelen. Dan wil ze schrijven, de leegte scanderen, het zoeken laten rijmen, zekerheid op het platte vlak pinnen. Ze schrijft zich te pletter, maar ook hier de vraag: voor wie?

Jij dóet tenminste iets met je talent, zeg ik haar zo vaak, als ze met een bedroefde blik mijlenver van me af is. Je bent altijd eigen baas geweest, twintig jaar heb je gevochten, nooit gekozen voor de makkelijke weg.

Op ons afgebrokkelde pad arriveerde tenslotte een stugge IJslander. Hij tilde wat goddelijke reststenen opzij in de greppel en kroop achter het stuur, maar ik had er een hard hoofd in dat het hem zou lukken eruit te komen. De bodem van de kom was ongeveer net zo breed als de auto lang. Ongevraagd meldde hij, tussen zijn pogingen door om het voertuig verder te ruïneren, dat vorig jaar een ander Nederlands stel eveneens problemen had ondervonden met wat ik de koppigheid van trollen noem. Zij hadden de rechterkant genomen om van de weg te geraken, zó ploem de rode rivier in en ze konden het nog navertellen ook.

Geef mij maar Britannia barbara en mam zorgeloos met een blikje stout beer in haar hand. En verdomd als ’t niet waar is, geef mij zelfs de vreselijkste der Medusa ogen van toen ook maar.

Het tweede jaar Schotland was het, toen de weergoden ons eindelijk zagen zitten. En wij hebben ze getart, alle natuurwetten, moeder en dochter één hecht team. Alle twee even oliedom. We bouwden als het ware op elkaars stommiteiten, het maakte niet uit wie het eerste steentje legde, want de lol was er niet minder om. Ik was het die losse kaarsjes achterin de auto op de hoedenplank had gelegd bij het inpakken, ervan overtuigd dat wij romantische momenten gingen beleven tussen de lochs en de severe dips. Zij was het die haar natte slip, waaruit de sporen van onverwachte menstruatie waren verwijderd, erbovenop legde. En Schotland hoefde deze stapeling alleen maar te voltooien. Niets zo veranderlijk als Schotland, zeiden we steeds, want die dag scheen de zon zich te barsten alsof die de Sahara niet kon vinden, waarbij hij onbeschaamd de achterruit van het rugzakje bestraalde. ‘s Avonds, op onze nieuwe bestemming aangekomen, lag er een bijzondere kaars klaar om ons kamertje mee in the mood te brengen. De slipkaars, die je mooi rechtop kon zetten.

Op de kaart had ze een piepklein loch ontdekt. Een loch voor onszelf, wat wilden we nog meer? Nog steeds was de zon de weg kwijt, zette de moors in vuur en vlam. Wat een geluk dat we zo’n gedetailleerde kaart hadden en mijn dyslexie niet opgaat voor plattegronden. Ik kon haar precies de verdekt opgestelde afslag aanwijzen die naar een privézwembad zou leiden. Even begon ik aan mezelf te twijfelen toen we op een soort industrieterrein belandden, grote gele steengroeven met happen eruit, rustende vrachtwagens, stellages waaruit lange lopende banden staken, eveneens in ruste. Wat een zootje daar. Ze minderde vaart, ik zag haar denken, niemand kan m’n plannetje verstoren, en toen ze dat bord No trespassing zag, drukte ze vastberaden het gaspedaal in, want zo’n aanduiding betekent altijd: hier moeten we wezen.

We lieten het grauwe terrein achter ons, het zanderige pad begon te slingeren, een bruggetje leidde ons over een mini-canyon met klaterend water, zie je wel, we zitten goed want mijn kind is ’n kei, zei ze, en na nog een paar bochten strekte het lochje zich voor ons uit, beschut tussen bergen die er in de zon minder eenzaam uitzagen. Niemand in de buurt, we gingen over tot annexatie van dit deeltje Schotland. Het pad langs het water was smaller geworden, kreupelhout rukte op en ving ons in een fuik van takkenvingers, dus dat werd de parkeerplek. Trots keek zij om zich heen, wat een mazzeltje wij hier in de natuur, we schoten in onze badpakken en strompelden over scherpe steentjes naar de waterkant.

Dat water! Zelfs voor Schotland was het niet normaal. Niet koud, niet ijskoud, killing als het hakmes van de guillotine zo koud was het. En toch was het óns zwemwater. Dus nu moesten we erin ook. Mijn voeten zonken meteen weg in zachte blubber en ik haat smurrie, zeker wanneer ik het niet kan zien en het als tentakelsluiers langs mijn benen kringelt.

Ik moest me niet aanstellen, zei ze, ze liep een stuk voor me uit en met een oerbrul kliefde ze het wateroppervlak en dompelde zich onder in de vrieskou. Zij wel. Ik hoef mezelf echt niet te bewijzen, bekijk het maar, dacht ik, jammer van zo’n mooie plas water, ik ben weg. Achter me hoorde ik gezwoeg, goedzo, zij houdt ’t ook voor gezien, verstandig moedertje. We bibberblubberden de oever op, snel omkleden, riep ze, anders vatten we hartstikke kou. Zij stond aan de ene kant van rugzakje, ik aan de andere kant en net toen we onze badpakken op het dak legden, kwam de aanval. Overal vandaan verschenen ze opeens. Invasion of the bodysnatchers, ik overdrijf niet. We werden levend opgevreten door vliegen, grote dikke steekvliegen. Nog nooit zijn we zo snel in de kleren geschoten en afgetaaid, dikke wolken stof warrelden achter ons aan. Ze scheurde door de bochten alsof Nessie achter ons aan zat.

Leve de beschaving, leve trek in fish & chips. We zaten nog steeds te hijgen toen we in het eerste het beste dorpje parkeerden. We stapten uit en keken elkaar over het dak aan. Oelewappers weer wij. Want shit, waarom was het niet haar badpak, maar het mijne dat tijdens onze vlucht was weggewaaid?

Mijn nieuwe badpak was veel mooier, een echt sportmerk stond erop. En ik kreeg ook een magneet met een wollig schaapje, want ik ben gek op schaapjes vanaf het moment dat ik merkte dat ze de gewoonte hier hebben om zich massaal uit het niets voor onze auto te storten en als ik dan op de claxon druk, gaan ze niet gestructureerd aan de kant, nee, die schattige suffies schudden dan extra met hun wabbelbillen en blijven kriskras voor ons uit hollen. En een keer stond er eentje doodleuk midden op de weg, die keek rustig hoe wij eraan kwamen kachelen, die was natuurlijk gewend dat toeristen keurig stoppen voor een native animal, maar mam niet, die trapte het gaspedaal in en ik op de claxon hameren. Die drol sprong zó met d’r vier pootjes een meter de lucht in, maar daarna wist ze feilloos de berm te vinden. Sindsdien weiger ik lamsvlees te eten en spaar ik schaapjes.

In datzelfde winkeltje, met die magneten, informeerden we naar dat verboden loch. In de bodem schijnt een luik te zitten met een tunnel erachter, op bepaalde tijden wordt het water van het loch daardoor weggezogen om ergens diep in de berg een reuzenpropeller aan het draaien te brengen, natuurwetten nietwaar, energie opwekken, en later wordt de hele plens weer terug gespoten, dus laten we, voor onze gemoedsrust, maar zeggen dat die vliegen bij het bewakingssysteem hoorden.

Een paar voor ons doen rustige dagen later kwamen we terecht in een stadje waar de hoofdattractie wordt gevormd door een waterval die gewoon recht onder de brug bij de hoofdstraat in rotsige trapjes omlaag stort. Een behapbare waterval dus. Maar zij heeft echt iets magneterigs met water, en – wat ze nóu toch weer op de kaart had gezien! Die rivier zou bij een intrigerend driehoekje land in een andere rivier stromen en het kon niet anders dan dat dit stukje aardbol een romantisch, zo niet fotogeniek punt, dan wel een intieme inwijdingsplek voor mijn nieuwe badpak moest wezen. Op de kaart stond een stippellijntje rondom de punt, en met de auto of te paard ben ik beslist voorstander van stippelpaadjes, maar te voet, nou nee. Helaas, tegen een namiddagwandeling had ik geen nee te zeggen, want ik was vandaag al verrast met een bezoek aan een manege, en ook mochten de hele dag En Vogue, Stones en Anouk op de autoradio.

jeugdnovelle, young adult verhalen online, jut en jul on the road,Giddy up go, mum. Bij een brug daalden we de berm af naar beneden, naar de oever van het ruisende watertje. Ze probeerde niet sip te kijken toen er al gauw niets meer te traceren viel wat op een stippelpad leek; wilden we verdergaan, dan moesten we over hekken klimmen die de weilanden van elkaar scheidden.

‘Kijk, er staan trapjes bij de hekken,’ zei ze vol goede hoop, ‘dat betekent in ieder geval dat mensen deze kant op zijn geweest.’

We hielden de loop van het riviertje aan, dat zou vanzelf naar de ontmoetingsplaats met het andere water leiden. Maar het struweel – al zou ik het toen niet zó geformuleerd hebben – dacht er anders over. De bomen werden lilliputterbomen, je moest bukken om er onderdoor te kunnen, boomachtige handen kwamen de grond uit, rukten aan ons, en de grond begon te zuigen aan onze voeten. Blubber spatte hoog op van onze schoenen, almaar soppiger. Ik voelde me daar behoorlijk ongewenst, maar zij luisterde niet, zelfs niet toen ze recht in een tak liep die haar lens wegzwiepte. Ik vond hem bungelen aan haar wenkbrauw.

En, was het nou zo specta? Zij zei van wel. Twee verschillend getinte rivieren die elkaar begroetten, het spel van de in elkaar krinkelende stromen, het uitzicht aan de overkant, niet zo mopperen schattie, met die gekartelde bergen in de verte, de voorste rijen donkerder paars dan de achterste, de plopjes heidevelden ervoor, ja ja, en voor het aanschouwen van een ansichtkaart moet je dus bijna een Cycloop worden. Om haar een plezier te doen, ben ik vanaf dat drabbige oevertje even het water ingegaan met mijn nieuwe zwempak. En dan wegwezen, beloof je dat mam? Ik heb honger als ’n paard, al zet je me het zwijn van Obelix voor, ik zou ’t zo verslinden.

De terugtocht zou dwars door de weilanden ‘n piece of cake zijn, zei ze. Eerst ploeterden we nog door de shrubbery, dat minder dicht werd en ons hoop gaf op het verschijnen van begaanbare grond, tot we geritsel hoorden. En zwaar gesnuif. Tussen de takken door zagen we wel groene vlekken weiland, maar er zat ook iets zwarts bij. Dichterbij zagen we zwarte koeien, joekels met flinke puntige hoorns.

‘Koeien hebben toch uiers?’ vroeg ik. ‘Alle soorten koeien, toch?’

Wat onder die dieren bungelde, konden onmogelijk uiers zijn. Voor het eerst, want de anatomie van de koe was haar ook niet tot in de finesses bekend, werd zij onzeker. Er restte één ding. ‘Rennen!’ De beesten met onbestemd geslacht zetten het ook op een holletje, grommend, achter ons aan, gelukkig maar heel even, toen vonden ze het wel weer genoeg fitness voor vandaag.

Afgepeigerd kwamen we bij het dijkje, waar we naar beneden waren gegaan. Zij liep een stuk voor mij uit, want mijn knieën staken gemeen, elk mens schijnt met ‘n zwakke plek opgescheept te zitten. Ik zag haar de bomenrij naderen die langs de dijk stond waar wij omhoog moesten klimmen. Er was iets in de struiken daar, haar houding veranderde, ze keek schichtig om naar mij. Was ze bang? Ze begon te schreeuwen, loslopende honden hier, snel, de dijk op meid, en ik heb haar nog nooit zo flitsend een hoogte zien bestormen. Maar daar stond ik toen niet bij stil, want ik moest bedenken hoe ik als de sodemieter het eigen uitgeputte lijf kon redden. De camera danste over mijn schouder, ik was al halverwege de helling toen dat kutding losbrak en naar beneden, naar de rivieroever tuimelde en ik hoorde ze al, die honden, ze blaften afschrikwekkend, ik weer terug, griste de camera mee voor die het water in kon stuiteren en mam zou ontploffen, kijk dan toch mens, waag ik daar verdomme m’n leven voor een díng, echt, ik brak wereldrecords toen ik boven op de dijk sprong en zij – ik snapte er niks van. Lachen, gieren, brullen deed ze, ze pieste in haar broek.

Haar zwakke plek, wist ik vanaf toen vrijwel zeker, die zit in die ludieke bovenkamer van haar. Ze had tussen de struiken een rijtje hondenhokken gezien, dat wel, maar de honden zaten er keurig in vast. Die hadden haar op een idee gebracht, want ze was zo vreselijk moe dat ze zichzelf met geen mogelijkheid die helling op zag komen, tenzij ze zich zou inbeelden dat die monsters achter ons aan zaten. Je reinste kindermishandeling, om adrenaline te ontlenen aan de angst van een klein meisje.

Ik probeerde of ik ook Medusa ogen had, want dat had ze me nooit meer te flikken. In elk geval zag ze dat mijn woede menens was. De volgende zet was aan míj, reken maar, mijn honger zou zich ditmaal niet beperken tot het goedkoopste kindermenuutje op de kaart, nee, in het restaurant aan dat klote riviertje liet ik een malse steak met bergen friet aanrukken, terwijl zij zich schuldig zat te voelen boven een groezelig groentetaartje.

Alleen, het vlees van mijn wraak smaakte niet zo zoet als ik gehoopt had. Nog nooit zo’n goor stuk beest moeten weg kauwen, ik kreeg gelijk visioenen van ingewanden en lillende organen. De serveerster kwam langs om te vragen of alles naar wens was en ik vroeg meteen naar de herkomst van dit dier. Haar antwoord deed mij, als trouwe Disney-fan, verstommen, maar zij dacht dat ik haar niet begreep en probeerde het in gebarentaal uit te leggen. Terwijl ze haar armen boven haar hoofd bracht en er wild mee in de lucht stootte vanaf haar schedel, zei ze olijk:

‘You know Bambi? This – is – meat. From – Bám-bi!’

Oeps! O shit

ster-turqIk kijk op mijn horloge. Zo’n eerste pauze vliegt altijd veel te snel om, nauwelijks tijd voor een peuk.

‘Gaan jullie vrijdagavond nog uit?’ vraagt Daniëlle.

‘Tuurlijk, wat dacht jij dan?’ zeg ik. ‘Jij gaat toch ook mee?’

‘M’n ma wil altijd dat ik zo vroeg thuis kom,’ zegt Dani en blaast een dikke wolk rook uit, ‘juist wanneer ’t leuk wordt, verdomme.’

‘Dan kom je toch bij mij logeren,’ zeg ik. ‘Vindt mijn moeder vast niet erg. En ze doet nooit moeilijk over hoe laat ik thuis moet zijn. Ze vertrouwt me. Als ik vraag hoe laat ze me binnen wil hebben, dan zegt ze: wanneer jij het redelijk vindt. En ze heeft altijd genoeg brood in de diepvries.’

Dani kijkt naar iets achter me, trekt haar wenkbrauwen op en ik kijk om. Daar komt ze aanlopen. Met een zware plastic tas. Ik check wel driemaal mijn horloge. Tien uur ’s ochtends? Tíén uur? En dan loopt ze buiten?

‘Hé wup!’ begroet ze me vrolijk, content met mijn verbijstering.

Ik hakkel: ‘Wat doe jíj nou hier? Hoor je niet in bed te liggen?’

Ze schudt haar grijzende krullen, in verfjes heeft ze al lang geen zin meer.

‘Ik probeer iets uit, een soort doorstartschema,’ zegt ze. ‘Ik ben al de hele nacht op. Over ’n paar uurtjes heb ik er dik achttien uur op zitten, dan ga ik slapen. En als jij overmorgen van papa weer bij mij komt, dan hoor ik een normaal mensenritme te hebben. Echt, liefie, toen vanochtend de zon oprees, voelde ik me met de minuut actiever, ’t hele huis is gepoetst, de was al gedaan, de ramen gelapt, eng hè? Ik geloof mezelf ook amper, hoor.’

Dit is zeker eng, het huis is altijd al zo netjes, straks durf ik er mijn kont niet meer te keren.

‘Maar wat doe je dan nu búiten?’ vraag ik. Ze geeft me de tas.

‘Ik was eerst bij een paar uitgevers langs. Thuis in de kast kijken alleen de muizen naar mijn gedichten. Dus ik denk: die moeten eruit. En ik heb ’n nieuwe visitekaartje gemaakt. Je weet maar nooit. En toen dacht ik aan de boekensteunen, weet je nog wel? Wil je ze naar de mediatheek brengen? Daar kunnen ze er wel ’n stel gebruiken, ik had erover gebeld met de conrector.’

Die boekensteunen, hoe zou ik dat drama kunnen vergeten. Een firma had er 75 paar bij haar besteld, krappe deadline, dag en nacht werkte ze eraan, het moesten geboetseerde boeken worden, met twee echte blaadjes erin gestoken, met beginregels van beroemde boeken, Ilias en Odyssee, Hamlet, Kafka en dat soort flauwekul. En toen wou die man er opeens maar vijftig. Liet haar lullig zitten met 25 paar boekensteunen, want contractueel rammelde het een en ander, managing is niet haar sterkste kant. Als ze haar gebakken kinders maar kwijt kon. Nee, nieuwe kinders zullen er niet meer bij komen. Alles wat teleurstelling kan opleveren, vermijdt ze als de pest. En dan toch erop uit om haar gedichten onder de aandacht te brengen, dat vind ik dapper van haar. ’t Zal mij benieuwen hoelang ze een normalemensenritme kan volhouden. Echt, voor mij hoeft ze het niet te doen. Ik ben toch niet te genieten ’s ochtends door de week, bovendien is het hartstikke gezellig om met haar bij te babbelen als ik diep in de nacht thuiskom van het dansen. Meestal brandt er een stokje wierook en zit ze nog aan een kruidentheetje, want de alcohol-genen van haar voorouders zijn haar vergeten te bevoorraden. Ze heeft niet eens in de gaten in hoeverre ik al dan niet heen ben.

Ze geeft me een dikke zoen bij het afscheid, bewondert de nieuwe dreadlocks van Dani en zegt: ‘Wat een prachtige vrouwen zijn jullie toch geworden.’

‘En jij gaat straks dus naar bed,’ vraag ik ongelovig, ‘midden op de dag?’ Niets zo veranderlijk als Schotland, zeggen we vaak, en dan bedoelen we: niets is zo veranderlijk als de vrouw.

En niemand kan beter chanteren dan een vrouw, denk ik. Mannen zijn daar te bot voor. Dat ik mijn ene nieuwe Nike-schoen in Fort William op de hotelkamer had laten liggen en dat ik daar achter kwam toen we zo’n 300 kilometer verderop zaten, dat was gewoon een foutje in de regie. Maar dat zij het aangreep om mij te chanteren, dat was gewoon misbruik maken van haar autoriteit.

Ze had een ‘machtig mooi’ haarverfje, fluorescerend roze, gekocht in een hippiewinkeltje waar ze helemaal opbloeide. Ze wou het gelijk uitproberen, op die avond waarop ik dus de verdwijning van mijn schoen bemerkte, in dat sjieke hotelletje, waar alles glom tot aan de handdoekstangen in de badkamer toe. Ik zat lekker tv te kijken, nou ja, lekker, dat met die schoen zat me enorm dwars, want we zouden het hele stuk terug moeten rijden, maar de film “Misery” van Stephen King was vet spannend en op het moment dat die heks de benen van die schrijver wil verbrijzelen, komt zij binnenwaaien. Handdoek over haar hoofd, ze graait in alle tassen. Waar is de aceton, roept ze, je moet me helpen, waar zijn de watten, ga jij snel de badkamer in, anders gaat iemand anders erin en dat mag ab-so-lúút niet.

Maar jeez, weegt het omrijden voor ‘n schoen óp tegen het schrobben – en dat urenlang – van tegels? En dan vooral het voegsel ertussen, dat voor haar komst onberispelijk wit toonde en nu diep doortrokken met lichtgevend pink?

Tijdens het ontbijt had ze nonchalant een sjaaltje over haar krullen gedrapeerd zodat de flauwrossige haarplukjes haar misdaad niet konden verraden. Maar ze had wel nieuwe weggetjes uitgestippeld richting schoen, zodat we niet tweemaal hetzelfde te zien kregen, maar telkens andere felgekleurde leegten, we doorkruisten heidevelden met bemoste rotsen die toupetjes van in de grond wachtende reuzen zouden kunnen wezen.

Met een eigen auto kun je stoppen waar je wilt, en zij zag nogal wat interessante stukjes natuur om bij te stoppen. Steevast werd dat aangekondigd met: even om de hoek kijken, of ‘t daar ook mooi is. En toen waagde ik het nog niet om in de auto te blijven zitten, ik dribbelde braaf achter haar aan.

Bij de inham van dat ene loch liep ik zelfs vóór haar uit, want ze had gelijk, ik vond het ook een plaatje. Bovendien lagen er overal griezelige skeletten, van krabjes of zo. Het was een smal spoor waar we over liepen (het zal eens niet zo wezen), af en toe onzichtbaar door de begroeiing, ik hoorde haar achter me driftig in gevecht met overhangende takken en ik stond net op het punt om te zeggen dat ze op moest passen.

‘Oeps,’ klonk het achter me, nuchter, alsof er een verkeerde conclusie was getrokken. Daarna volgde van verder weg een gedempt: ‘O shit.’ Als in een berusting, zo van: hier is niks meer aan te doen. En ik keek om.

mam, young adult novelle, jut en jul on the road, moeder en dochter, depressie. middelbare scholiereZe was er niet meer. Beneden in de bushbush naast het paadje bewoog wat gebladerte, toen zag ik pas twee handen, geklauwd in de aarde van ons pad. Ze hing aan dikke takken die uit de steile helling staken, beneden haar gaapte een aardige diepte, grenzend aan het lokkende watertje.

‘Eh,’ zei ze op verontschuldigende toon, ‘ik verzwikte m’n enkel,’ (dat was de oeps) ‘en toen zakte de grond onder m’n voeten weg.’

Het indrukken van het gaspedaal vormde die dag geen prettige bezigheid voor haar, ik had nog lang daarna lamme armen van het omhoog sjorren van een giechelende ma, maar gelukkig konden de schapen geen genoeg van ons krijgen en na de schoen besloten we naar het eiland Skye te gaan. Ons rugzakje werd door een diepe kloof geleid naar het water, de Sound of Sleat, en stuntelde een piepklein pontje op. De overkant zou te zien zijn geweest als de mist niet als gecondenseerde melk over het water hing. Net zo omhuld waren de weggetjes op het eiland, bestaande uit één smalle rijstrook met passing places. Dat is altijd spannend rijden wanneer er tegenliggers opdoemen: wie er voor wie het eerste uit de voeten kan op de schaarse vluchtstrookjes, en dan maar zwaaien naar elkaar, voor de verleende hoffelijkheid, op het laatst kreeg ze er een lamme arm van en vroeg of ik de Beatrixarm wou doen.

Maar hier op Skye vond ze het een beetje eng, want we reden over tientallen ruggen van draken, alleen was hier een groot verschil; als je bovenop de top van een bobbel kwam, dan opeens was de weg weg. De bordjes die aankondigden dat de doorgaande route ineens negentig graden naar rechts of links werd afgebogen, schreeuwden blind in de dikke melkwolken.

‘Eh, je kunt nu maar beter ‘n tikkie langzamer rijden,’ zei ik en daar was zij het mee eens.

Skye in de spotlights daarentegen is een bontkleurige droom. Overal om je heen zie je eilanden tot aan de Hebriden toe, overal ruisen er kraakheldere stroompjes, het licht geeft alles hardgroenvriendelijke tinten en in het hotel had zij een folder gevonden van een wel heel bijzondere bezienswaardigheid. Vlak in de buurt stond een award winning reptielenmuseum. Een must, vond ze.

‘Weet je wat daar zo geweldig is?’ zei ze, glunderend met rode wangen als een schoolmeisje dat iets gaat uitvreten. ‘Ze hebben daar ook… slángen.’

Ze sprak het uit alsof ze haar verhemelte openhaalde aan dat woord.

‘Jij en slangen,’ zei ik. ‘Jij bent toch als de dood voor slangen? Hoe vaak heb je me niet verteld dat je vroeger altijd van slangen droomde, en dat het geen droom was, dat ze écht naast je kussen lagen te kronkelen en dan zó met hun tongetje pssj-pssj naar je prikten en dat je dan oma uit bed haalde om ze weg te jagen. Jij slangen kijken in ‘n museum? Laat me niet lachen, mam.’

Ze grinnikte. ‘Niet gewoon kijken. Aánraken. Kijk, hier staat het in de folder: frequent snake handling sessions.

‘Aanraken?’ herhaalde ik. Ze zag er veel te overmoedig uit. ‘Snake handling? Jij? Zeker weten?’

‘Geen flauw idee,’ zei ze, ‘maar het intrigeert me, om iets waar ik zo ontieglijk bang voor ben, om dat eindelijk ‘ns vast te houden. Jij moet foto’s van me maken, met zo’n slang in m’n handen, want ik wil weten hoe mijn gezicht eruit ziet, of je een mengeling van vrees, walging, fascinatie en overwinning inéén kan hebben.’

Dat het ontwaken van een sluimerende wens een boosaardige droom zou worden die ik nooit zal vergeten, daar had ik geen enkel voorgevoel van. An experience of a lifetime, vast. Dus we gingen. Naar het serpentarium.

Toys, books, t-shirts, babysnakes, equipment etc for sale, meldde een bord bij de ingang en ik zorgde er gelijk dan maar voor dat mijn assortiment knuffels werd uitgebreid met een aaibaar zacht slangetje en een plastic kringelende slang om op het dashboard te leggen, mochten de handling sessions op niks uitlopen.

En we maakten kennis met een van de zieligste wezens die ik ooit heb ontmoet. Goldie, de babypython. Arme, dappere Goldie, wat bestaan er toch gemene mensen op de wereld, die zo’n weerloos pythonnetje vangen en martelen en in pijnlijke kooitjes stiekem naar de andere kant van de oceaan sturen. Zoals die mevrouw in het museum over Goldie praatte en haar liefdevol om haar armen liet kronkelen, kreeg je haast het idee dat je naar een schattige pup zat te kijken. En na alle doorstane ellende had deze puppie nog steeds geen hekel aan mensen, zo’n zachtaardig karakter had ze! Als ik Goldie was, dan zou ik veel meer van m’n tanden hebben laten zien.

Ik zag dat mam vreselijk haar best deed om een hondje te zien in het gele gladde ding zonder poten. Ik was al helemaal verkocht in ieder geval, geen enkele slang of hond zou mij meer vertederen dan Goldie en ik kon niet wachten tot zij de kring rond was gegaan, ik stond natuurlijk weer als laatste in de rij. Mam stootte me telkens aan, als de python een handenpaar dichterbij kwam, voel m’n handen eens, ze staan vol zweet van angst. Toch knap, dat ze haar fobie wilde overwinnen. Een gesmoord kreetje ontsnapte haar, toen de python-pup zich plóp in haar palmen vlijde, zo inéne, wat is ze koud! riep ze uit, wat is ze zwaar, het lijkt wel één grote krachtige spier, o help, haal dat kopje bij me weg, dat tongetje vind ik toch wel heel erg eng, ja ik weet wel dat ze daardoor ademen, maar liever niet zo vlakbij mij, en neem je nou die foto nog? Iedereen moest lachen, ik maakte snel de foto, want ik kon niet wachten op mijn ontmoeting met Goldie, die mocht gerust met haar tongetje dichtbij mij, mam huiverde, kijk nou, zei ik, het is niet griezelig, Goldie is echt heel lief.

Ja, ze was overtuigd, ze keek vol bewondering naar mij en naar het beestje met zo’n nare voorgeschiedenis, schoot het fotorolletje vol en de session was geslaagd. Eén fobie minder op de wereld.

De volgende ochtend maakten we een boottocht langs inhammen met steile kliffen en het water zag paarsblauw van de kou en we kwamen langs een rots, die de boulevard voor zeehonden genoemd kan worden. Ik heb er nog nooit zoveel in het echt gezien, en geen eentje had van die lieve ogen als Goldie. Maar het zou niet lang meer duren voor ik de verschrikkelijkste ogen in mijn leven voorgeschoteld zou krijgen. Die van Medusa.

De hoofdstad van Skye is Portree, een gezellig stadje met een natuurlijke haven, waar huisjes in allerlei maffe kleuren uit het water oprijzen. Ze had er een winkel gezien die foto’s in een uur kon ontwikkelen en afdrukken. Ze was benieuwd als een kind dat haar schoentje voor de Sint had neergezet. Experiences of a life time, ze kunnen me vanaf dat moment gestolen worden.

De hele dag heeft ze verder gezwegen. Op het herhalen van één mededeling na: ‘Verdomme, zoiets kan je nooit nooit nooit meer overdoen! Die eerste blik, als je iets doet waar je je hele leven van hebt gegruweld! Eén kutfotootje maar! Waarom konden er niet twéé af? Shitshitshit, alleen mijn handen erop, mijn hánden!’

Ik had natuurlijk zat geldende excuses kunnen aandragen. Dat ik door haar angst zelf zo verlamd was dat ik me alleen maar gefocust had op haar handen. Dat ik ook graag aan de beurt wou zijn enzovoort, want hoe oud was ik nou helemaal, elf of zo. Maar die heb ik allemaal ingeslikt. Mijn mond leek opeens een stuk beton. Mijn hersenen van geaderd marmer. Mijn ogen stenen knikkers. Ik was een wandelend stuk steen geworden. Zoveel kracht hebben die ogen. Medusa ogen. Die staan voor eeuwig gefotografeerd in het fotoalbum van m’n geheugen.

Close encounter

ster-turqNu denk ik: maar toen déden de dingen haar nog iets. Toen wilde ze nog experiences ondergaan, toen stonden haar ogen in alle staten behalve bedroefd en alles is me liever dan die bedroefde blik. Die wil maar niet wennen, het blijft schrikken geblazen als je moeder binnenkomt met d’r midlifecrisis, terwijl je net lekker uitgebreid zit te puberen.

Het was ook weer zo typisch haar, hoe ze toen excuses aanbood voor haar kinderachtige gedrag. Op dat soort momenten is het altijd net alsof wij van boven een aai over onze bol krijgen, hoewel we allebei weigeren in iets ‘hogers’ te geloven, dat is vast iets in onze genen, want haar opa was fervent atheïst en wilde graag zijn plafonnetje hemelblauw vol sterren schilderen, maar dat mocht dan weer niet van superoma.

Ze bleef zwijgen onderweg, want het programma reed stug dóór, en met een kribbige zwaai stopte ze toen ik hoognodig een piesbosje zag. Ze stapte even uit om haar rug te strekken en de kaart te bestuderen voor het laatste onderdeel van ons Skye-gebeuren, op dat punt vertrouwde ze mij zeker ook niet meer. Nog een paar heuvels, wist ik, en dan ging de weg zich afbuigen naar een hoge kaap, dan zouden we ons bevinden midden op een smal stuk land omringd door zee. We waren maar net in de bocht, toen er iets zwarts tegen haar zijraampje ging wapperen.

‘Verdomme!’ Het was zo ongeveer het enige woord dat zij er uit kreeg sinds de foto met enkel handen.

mam, young adult novelle, jut en jul on the road, moeder en dochter, depressie. middelbare scholiereResoluut stopte ze, knalde het portier open en stapte uit. Wat heb ik nou weer gedaan, dacht ik. Ik hoorde haar vloeken en zag haar bukken op de weg. Ze had haar tasje boven op de auto laten staan, ha die kennen we, en allerlei belangrijke spulletjes waren in de berm beland. Zwijgend hielp ik haar mee zoeken, en m’n fijne nagelknippertje, riep ze, verdomme, zie je dat ergens?

Was ik maar thuis, dacht ik, veel erger moet het echt niet worden. We reden een stuk verder, allebei monddood. En toch benieuwd naar de komende verandering in het uitzicht. Maar ineens verschoof er iets. De weg werd anders. Ze werd aangeraakt. Niet door ons, de enige levende wezens in de omtrek. Toverachtig licht viel over het asfalt, de lucht trilde.

‘Jeez,’ trilde ook haar stem, ‘wat is het hier mooi! Hier moeten we even wandelen, vind je ook niet? Dit moeten we niet vanuit de auto zien. Ik wil voelen hoe dit stuk natuur om ons heen ademt, jij ook?’

Ik durfde geen nee te zeggen, ook al vreesde ik wat zelfs hier de natuur eventueel voor mij in petto had. We liepen naast elkaar, nou ja, een bescheiden eindje van elkaar af, en we snoven de zilte zeelucht op die van plan was alle brokken aan elkaar te plakken. We verbaasden ons over het zonlicht, dat bezig was te zakken, maar we zagen de bron nergens. We liepen verder met de bocht van de landtong mee en opeens stonden we stokstijf stil. Eerste rang, exclusief voor ons ontvouwde zich een close encounter of the third kind.

We zagen waar de zon heen was gegaan.

Over de hele turquoise breedte van onze horizon strekte zich de zee uit, maar rechts was er een fenomenale onderbreking. Donkerpaars rees er een silhouet uit op, een gebergte op een eiland in de verte, in de vorm van een vulkaanpuntmuts. Uit de top was een hap genomen, een krater als het ware, en het was precies daarachter, waar de zon was weggezakt, haar licht loodrecht omhoog stuwend als één machtige bundel. Omhoog, de helblauwe lucht klievend, het universum in.

Maar dat was nog niet alles. Vlak boven de zeespiegel aan weerszijden van de vulkaanvoet hing een nevel. In die ijlgrijze strip waren de curves van een heldere regenboog te zien, een koepel van kleuren in het midden onderbroken door de massiefdonkere piramide. Om het geheel af te maken, wuifde er links boven de lichtspuwende kratermond een wolk. In kleine penseelstreekjes mauve leek die precies op Pegasus, het gevleugelde paard.

We vielen in elkaars armen, mam en ik, zij huilde, ik slikte mijn brok weg, zie jij wat ik zie, zei ze, hebben ze dit niet speciaal voor ons gemaakt, meisje, mijn allerliefste schat, wat spijt ‘t mij vreselijk dat ik zo idioot en stom deed, wat weegt een fobiekop nou op tegen dit wonder dat wij samen mogen meemaken.

Nu, vele jaren later, weet ik veel meer af van die dingen, van psychotherapie bijvoorbeeld en hoe ‘n regenboog ontstaat. Ook overzie ik beter de plagen die de geschiedenis over ons uitstort. In mijn eeuw heerst angst, ja, angst voor terroristische aanslagen. Maar elk tijdvak kent zijn eigen gruwelijkheden, en elke keer is de mens er weer bovenop gekomen. Je moet die dingen positief blijven bekijken.

Neem nou dat paard Pegasus. Daar schuilt een positief verhaal achter. Nee, ik kijk er niet van op dat dit edele dier was verwekt door Poseidon, de god van de mateloze zee, bij een vrouw die je liever niet aankeek als het niet hoefde. Pegasus was het kind van niemand minder dan Medusa. En hij was nog maar net gekropen uit het geboortekanaal van zijn moeder of hij vloog als de wiedeweerga omhoog, waar hij een tijdlang voor oppergod Zeus diens donder- & bliksemoutfit mocht dragen. Later wisselde Pegasus van baas en kwam in dienst bij Eos, de rozenvingerige Dageraad, een godin met wie mam momenteel weer ‘ns niet door één deur kan.

Pegasus, toverpaard met je pientere hoeven. Kon ik ooit maar op jou rijden. Waar op aarde jouw hoefslag neerkwam, daar ontsprong een bron. Dan had ik mam meegenomen op je brede rug naar die ene veelbelovende bron, de Hippocrène. Want het waren de Muzen zelf, die daaruit kwamen drinken, de godinnen die voeding leveren aan creatief talent. Niets anders dan dit kostbare vocht – en dat wisten deze leading ladies maar al te goed – kon hen in geestvervoering brengen, kon hen ver boven het aardse verheffen. Precies zoals mam nu weer probeert in haar nachtelijke uurtjes.

Ik denk dat het water van die bron was gemaakt van een heel speciale substantie.
Wij noemen het ‘zelfvertrouwen’.
En dat overwint alle angst.
ster-turq